ECLI:NL:RVS:2002:AE5376
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- R. Cleton
- A. Kosto
- J.J.C. Voorhoeve
- R.J.J. Aerts
- Rechtspraak.nl
Weigering vergunning op basis van de Ontgrondingenwet voor zandwinning in Beuningse Plas
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juli 2002 uitspraak gedaan over de weigering van de gedeputeerde staten van Gelderland om een vergunning te verlenen voor zandwinning in de Beuningse Plas. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaten, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 18 september 2001, waarin de vergunning werd geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat de beoogde ontgronding in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en dat de gemeente Beuningen geen planologische medewerking wilde verlenen. De appellanten betwistten deze stelling en verwezen naar een convenant dat op 14 mei 2001 was gesloten tussen de provincie Gelderland en de gemeente Beuningen, waaruit zou blijken dat de gemeente wel degelijk bereid was om medewerking te verlenen.
De Afdeling heeft overwogen dat de aangevraagde ontgronding in strijd is met de geldende bestemming van de betrokken gronden. Ondanks het convenant waren er voorwaarden waaraan voldaan moest worden voordat de gemeente bereid zou zijn om planologische medewerking te verlenen. Ten tijde van het besluit was niet aangetoond dat aan deze voorwaarden voldaan zou worden. De gemeenteraad had bovendien verklaard niet bereid te zijn om medewerking te verlenen. De Afdeling concludeerde dat de weigering van de vergunning terecht was, omdat deze in strijd zou zijn met artikel 10, achtste lid, van de Ontgrondingenwet.
De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de betrokken rechters hebben de beslissing ondertekend.