ECLI:NL:RVS:2002:AE5358

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101498/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering behandeling melding schadevergoeding WTS-2 Regeling en vaststelling schadegebied

In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een melding in het kader van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval (WTS-2 Regeling) in behandeling te nemen. De rechtbank te Zutphen had eerder geoordeeld dat het bezwaar van de verzoeker mede gericht was tegen de aanwijzing van het schadegebied bij de WTS-2 Regeling. De rechtbank oordeelde dat een besluit tot vaststelling van een schadegebied in het kader van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (de Wet) moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking, dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

De Staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Hij voerde aan dat de Wet als kaderregeling moet worden beschouwd, waarbij de WTS-2 Regeling een nadere uitwerking biedt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de WTS-2 Regeling zodanig is verknoopt met de Wet, dat deze niet los van elkaar kunnen worden gezien. De Afdeling concludeerde dat er sprake is van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat, in overeenstemming met artikel 8:2 en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De rechtbank had ten onrechte het bezwaar van de verzoeker mede gericht geacht tegen de aanwijzing van het schadegebied, aangezien het bezwaarschrift enkel gericht was tegen de afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding. De uitspraak van de Raad van State vond plaats op 17 juli 2002.

Uitspraak

200101498/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 2 januari 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 1999 heeft appellant geweigerd de door [verzoeker] in het kader van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval (hierna: de WTS-2 Regeling) ingediende melding in behandeling te nemen.
Bij besluit van 26 november 1999 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 januari 2001, verzonden op 8 januari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 1999 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2002, waar appellant vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag, en drs. S.A.N. Geerling, gemachtigde, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft de door [verzoeker] ingediende melding niet in behandeling genomen omdat het opgegeven schadeadres niet ligt in het schadegebied als aangewezen in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming schade bij de tweede extreem zware regenval (hierna: de WTS-2 Regeling) en de bijbehorende bijlage.
2.2. De rechtbank heeft het bezwaar van [verzoeker] mede gericht geacht tegen de aanwijzing van het schadegebied bij de WTS-2 Regeling en geoordeeld dat een besluit tot vaststelling van een schadegebied in het kader van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) dient te worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omdat een zodanig besluit niet verder strekt dan het bepalen van de werkingssfeer van de reeds bestaande algemeen verbindende normen en het geen zelfstandige normstelling inhoudt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant ten onrechte aangenomen dat zijn besluit tot vaststelling van het schadegebied niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
2.3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Wet is te beschouwen als een kaderregeling, die op een aantal onderdelen bij ministeriële regeling dient te worden uitgewerkt, indien de Wet op een bepaalde gebeurtenis van toepassing is. Eén van die uitwerkingen betreft de vaststelling van het schadegebied. Deze nadere uitwerking is complementair aan de Wet, is als zodanig onderdeel van de regelgeving zelf en deelt dus in het karakter van de Wet, aldus appellant.
2.4. Weliswaar bevat de bij de WTS-2 Regeling behorende bijlage, waarin het schadegebied wordt aangewezen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen op zichzelf beschouwd geen zelfstandige rechtsnorm, maar dat laat onverlet dat de WTS-2 Regeling in zoverre zodanig is verknoopt met de Wet, die bij het Besluit van 5 maart 1999 (Staatsblad. 1999, 128) van toepassing is verklaard op de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998, dat deze hiervan niet los kan worden gezien. Derhalve moet, anders dan de rechtbank heeft gedaan, geoordeeld worden dat hier sprake is van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften, waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat.
2.5. Overigens heeft de rechtbank ten onrechte het bezwaar van [verzoeker] mede gericht geacht tegen de aanwijzing van het schadegebied bij de WTS-2 Regeling nu het bezwaarschrift slechts was gericht tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het beroep met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State ter verdere behandeling terugwijzen naar de rechtbank.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 2 januari 2001, 00/123 WET;
II. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Hoogenboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
229-408.