200103309/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Oirschot,
2. [appellante], gevestigd te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 juni 2001 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 3 augustus 1999 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) op verzoek van [verzoekers] appellante sub 2 onder oplegging van een dwangsom gelast het aantal taxi’s dat gestald mag worden op de [locatie] te [plaats] te beperken tot niet meer dan zeven en het gebruik van de wasplaats aldaar te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 16 november 1999 hebben burgemeester en wethouders, voorzover hier van belang, het besluit van 3 augustus 1999 herroepen en besloten geen bestuursdwang toe te passen. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 18 oktober 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2001, verzonden op 13 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) voorzover hier van belang, het beroep van [verzoekers] tegen het besluit van 16 november 1999 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 24 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2001, en appellante sub 2 bij brief van 3 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 november 2001 heeft [een verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 16 november 2001 heeft [gemachtigde] namens [verzoekers] een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 16 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.W.M. Seuntjens, ambtenaar der gemeente, en appellante sub 2, vertegenwoordigd door
mr. E. Beele, advocaat te ’s-Hertogenbosch zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [verzoekers].
2.1. Op het onderhavige perceel rust ingevolge het geldende bestemmingsplan “De Pullen-Gildewijk 1994” de bestemming “Woondoeleinden in de klasse O”.
Ingevolge artikel 7.1 van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor woondoeleinden met bijbehorende tuinen, erven en overige voorzieningen.
Ingevolge artikel 7.5.1. van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming.
Ingevolge artikel 18.1. van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, mogen bouwwerken welke bestaan op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan en die afwijken van het plan wanneer dit van kracht wordt, gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd mits de planafwijking ook naar haar aard niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 18.2. onder 1 van de planvoorschriften mag het gebruik van de gronden en/of opstallen dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, worden gehandhaafd.
Ingevolge artikel 18.2, onder 2, van de planvoorschriften is wijziging van het met het plan strijdig gebruik van de gronden en/of opstallen verboden tenzij door de wijziging de afwijking van het plan niet wordt vergroot.
Het bestemmingsplan is op 13 november 1997 (hierna: de peildatum) van kracht geworden.
2.2. Vast staat dat het gebruik van het perceel ten behoeve van het taxibedrijf van appellante sub 2 in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts staat vast dat een gedeelte van dat gebruik beschermd wordt door het overgangsrecht. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank daaromtrent op bladzijde 6 van de uitspraak van 7 juni 2001 heeft overwogen, waarbij de Afdeling zich aansluit.
2.3. Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of ook het gebruik van de zich in de bedrijfsloods bevindende wasstraat door het overgangsrecht wordt beschermd.
Vooropgesteld zij dat de bewijslast dat het overgangsrecht van toepassing is rust op degene die zich daarop beroept, in dit geval derhalve op appellanten. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de wasstraat reeds vóór de peildatum in gebruik was. Dat de betonvloer daarvan – overigens zonder dat werd beschikt over de daarvoor, mede gelet op de beoogde wijziging van het gebruik van de bedrijfsloods, noodzakelijke bouwvergunning – reeds vóór de peildatum was gestort, vormt geen bewijs voor het feit dat de wasstraat toen al in gebruik was. Hetzelfde geldt voor de aankoop van de reinigingsmiddelen. Die middelen kunnen immers ook worden gebruikt voor het reinigen/wassen van auto’s op een andere plek dan in de wasstraat. Derhalve dient ervan te worden uitgegaan dat het gebruik van de wasstraat eerst na de peildatum is aangevangen. Naar de rechtbank eveneens terecht heeft geoordeeld, betekent het gebruik van de loods voor het wassen van de auto’s een intensivering van het daarvoor reeds bestaande, met het bestemmingsplan strijdige gebruik van die opstal, welk gebruik ingevolge artikel 18.2 van de planvoorschriften niet is toegestaan.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte niet bevoegd hebben geacht handhavend op te treden.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002