200104320/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 19 juli 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 6 juli 2000 hebben appellanten besloten de vervoerskosten van de dochter van [verzoeker] in het schooljaar 2000-2001 naar het VMBO in Sommelsdijk niet te vergoeden.
Bij besluit van 11 januari 2001 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 26 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2002, waar [verzoeker], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 127, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (deel II), zoals die ten tijde van de beslissing op bezwaar luidde (hierna: de wet), voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen desgewenst een gehele of gedeeltelijke vergoeding toe van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast.
Ingevolge artikel 124 van de wet, voor zover hier van belang, wordt onder “school” verstaan een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 125 van de wet.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de wet, voor zover hier van belang, is het voortgezet onderwijs, bedoeld in dit deel van de wet, voortgezet onderwijs, bestemd voor kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is.
Ingevolge artikel 10e, eerste lid, van de wet (deel I), voor zover hier van belang, wordt leerwegondersteunend onderwijs verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het volgen van onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d van de wet, ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze leerwegen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, van de op artikel 127 van de wet gebaseerde Verordening leerlingenvervoer gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de verordening) moet onder “school” worden verstaan een school voor speciaal voortgezet onderwijs als bedoeld in deel II van de wet.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening kennen burgemeester en wethouders aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vergoeding toe met inachtneming van het bepaalde in de verordening.
Ingevolge artikel 26 van de verordening, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de verordening.
Ingevolge artikel XXII, eerste lid, tweede volzin van de Wijzigingswet Wet op het voortgezet onderwijs, enz. (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs, 25 mei 1998, Stb. 337, hierna: de wijzigingswet) kan bij ministeriële regeling ten behoeve van de goede invoering van de gewijzigde of toegevoegde bepalingen van de wet en de Wet educatie en beroepsonderwijs voor bepaalde tijd worden afgeweken van het bepaalde bij en krachtens de in die volzin genoemde wetten.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling leerlingenvervoer voortgezet onderwijs van 31 mei 1999 (hierna: de regeling) blijft ten aanzien van een leerling die leerwegondersteunend onderwijs volgt en die met toepassing van artikel 127 van de wet in het voorgaande schooljaar een vergoeding ontving voor de kosten van vervoer dit artikel van overeenkomstige toepassing.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat appellanten de beperkingen voor [verzoeker] om haar dochter op een andere school dan het VMBO-Groen te Sommelsdijk te plaatsen onvoldoende hebben onderzocht. Hierdoor hebben appellanten volgens de rechtbank niet in redelijkheid kunnen overwegen dat geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 26 van de verordening.
2.3. De door de dochter van [verzoeker] bezochte VMBO-school met leerwegondersteunend onderwijs is een school voor gewoon voortgezet onderwijs en niet een school in de zin van de verordening. Een school voor gewoon voortgezet onderwijs met leerwegondersteunend onderwijs valt niet onder deel II van de wet, maar onder deel I. Hieruit volgt dat ten aanzien van het schoolbezoek in kwestie de verordening - en dus ook de hardheidsclausule - toepassing mist.
De rechtbank is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door de hardheidsclausule van artikel 26 van de verordening in beginsel van toepassing te achten. Nu [verzoeker] geen aanspraak kan maken op de overgangsbepaling neergelegd in artikel 1 van de regeling en de door haar aangevoerde omstandigheden – wat daar ook van zij - er niet toe kunnen leiden dat in strijd met de verordening vervoerskosten worden vergoed, had de rechtbank het beroep van [verzoeker] ongegrond moeten verklaren.
2.4. Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het door [verzoeker] bij de rechtbank ingediende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 19 juli 2001, Awb 01/124;
III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002