200103861/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 3 juli 2001 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Geldermalsen.
Bij besluit van 29 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Geldermalsen (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant meegedeeld dat zijn verzoek om een grafrecht voor onbepaalde tijd uit te geven niet kan worden gehonoreerd. Voorts hebben burgemeester en wethouders meegedeeld dat de raad van de gemeente Geldermalsen (hierna: de raad) heeft aangegeven niet mee te werken aan een wijziging van de Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Geldermalsen 1995 (hierna: de verordening).
Bij besluit van 28 november 2000 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de behandeling van de bezwaar- en beroepschriften van 25 september 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 juli 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 november 2001 heeft de raad van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.M. van Soest en P. Zanoli, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
2.1. Vooropgesteld wordt dat de aanvraag van appellant van 12 februari 2000, die aan de bestreden beslissing ten grondslag ligt, naar het oordeel van de Afdeling tweeledig is. Appellant heeft primair verzocht hem op grond van de Wet op de lijkbezorging (hierna: de wet) voor onbepaalde tijd een grafrecht toe te kennen en daarbij het bepaalde in de verordening buiten toepassing te laten voorzover deze in strijd is met de wet. Subsidiair heeft appellant verzocht de verordening zodanig te wijzigen dat aan hem een grafrecht voor onbepaalde tijd kan worden verleend.
2.2. Bij het primaire besluit van 29 juni 2000 is naar het oordeel van de Afdeling op beide verzoeken beslist. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift van 7 juli 2000 tegen beide beslissingen bezwaar gemaakt, doch met het bestreden besluit, naar de gemachtigden van de raad ter zitting desgevraagd hebben bevestigd, is alleen een beslissing genomen op het bezwaar tegen de weigering om de verordening te wijzigen. Ten aanzien van deze beslissing overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. In het onderhavige geval is sprake van een schriftelijke weigering om een algemeen verbindend voorschrift gewijzigd vast te stellen. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen gelijkgesteld met een besluit. Nu ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, staat tegen de weigering om een algemeen verbindend voorschrift (gewijzigd) vast te stellen evenmin beroep open. De raad heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. De Afdeling merkt tenslotte op ervan uit te gaan dat burgemeester en wethouders, die gelet op artikel 15 van de verordening moeten worden aangemerkt als het terzake bevoegde orgaan, alsnog een beslissing zullen nemen op het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2000, voorzover daarbij het verzoek van appellant om toekenning van een grafrecht voor onbepaalde tijd is afgewezen. Tegen dat besluit kan appellant desgewenst beroep instellen bij de rechtbank.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De Afdeling ziet in de onderhavige zaak aanleiding te bepalen dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 3 juli 2001, AWB 01/90 VEROR;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002