200103343/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 22 mei 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam.
Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) een aanvraag van appellante om verlening van een vergunning krachtens artikel 2.1.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: de APV) voor een uitweg vanaf het perceel aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 mei 2001, verzonden op 23 mei 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de president) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 29 maart 2002 nadere stukken van appellante ontvangen. Die stukken zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door B. de Schot, werkzaam bij de deelgemeente en mr. K.I. Siem, werkzaam bij de directie juridische zaken van de bestuursdienst van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV, voor zover thans van belang, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft aan zijn besluit van 28 februari 2001 de overweging ten grondslag gelegd dat – samengevat weergegeven – bij het maken van de uitweg het doelmatig gebruik van de weg ter plaatse van de [locatie] te zeer beperkt wordt, omdat naar blijkt uit een advies van de politie Rijnmond van 5 oktober 2000, gelet op de breedte van de weg van 4,50 meter en de omvang van de auto’s die al dan niet met aanhangwagen moeten in- en uitrijden, twee parkeerplaatsen aan de overzijde van de weg recht tegenover de verlangde uitrit uit een oogpunt van verkeersveiligheid zouden moeten verdwijnen.
2.3. Appellante, die met de uitweg beoogt te bereiken dat ter plaatse goederen en materialen ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten kunnen worden geladen en gelost, betwist dat standpunt. Het hoger beroep richt zich in dit verband tegen de overweging van de president dat, nu overigens niet is gebleken dat het advies van de politie niet juist zou zijn, het dagelijks bestuur, gelet op dat advies, gebruik heeft kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid de vergunning te weigeren. Appellante stelt daartoe dat de [locatie] ook bij een zestal ten tijde van de reconstructie aangebrachte vergelijkbare uitritten elders op de [locatie] 4,50 meter breed is en dat die omstandigheid daar kennelijk niet tot een beperking van het veilig en doelmatig gebruik van de weg leidt.
2.4. Gebleken is dat de politie Rijnmond in het advies van 5 oktober 2000 bezwaren heeft geuit tegen de verzochte vergunningverlening, omdat, gezien de wegbreedte, na aanleg van de uitweg door de dan ontstane inrichting een aantal parkeerplaatsen moet verdwijnen om goed te kunnen in- en uitrijden en zij dat op die locatie niet acceptabel acht.
2.5. In het besluit van 28 februari 2001 is niet gemotiveerd, hoe het belang van appellante om naast het door haar voor haar bedrijfsactiviteiten gebruikte pand te kunnen laden en lossen is afgewogen tegen dat gemoeid met het handhaven van de bedoelde twee parkeerplaatsen en waarom aan dit laatste belang meer gewicht is toegekend. Tevens is het aspect van de verkeersveiligheid in het besluit niet nader uitgewerkt. Het bezwaar daartegen klemt te meer, nu naar het dagelijks bestuur niet heeft weersproken, op andere locaties in de straat, zowel een uitweg als parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het advies van de politie bevat nauwelijks verkeersveiligheidsargumenten, doch veeleer een bestuurlijk oordeel.
De verwijzing naar dat advies kan daarom de vereiste motivering niet opleveren. Voorts heeft appellante onweersproken gesteld dat het onderzoek van de politie heeft plaatsgevonden toen de [locatie] in verband met de reconstructie was opgebroken en de situatie ter plaatse dientengevolge niet representatief was. Niet duidelijk is in hoeverre de situatie na de reconstructie in de beoordeling is betrokken.
2.6. De president heeft een en ander miskend. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende, wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit van het dagelijks bestuur van 28 februari 2001 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet hierop, behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 22 mei 2001, in zaak nr. VVEROR 01/777/ ZWI en VEROR 01/778 ZWI;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van 28 februari 2001;
V. draagt het dagelijks bestuur op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen;
VI. gelast dat de gemeente Rotterdam (deelgemeente IJsselmonde) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 358,49 (€ 204,20 en € 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002