200105219/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 oktober 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 14 juli 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellante op straffe van een dwangsom aangezegd de aanbouw in de achtertuin, behorende bij perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), binnen zes weken te verwijderen.
Bij besluit van 14 november 2000 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar onder aanpassing van de dwangsom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2001 heeft president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 25 september 2001 heeft het dagelijks bestuur, onder intrekking van het besluit van 14 juli 2000, appellante op straffe van bestuursdwang gelast de aanbouw in de achtertuin, behorende bij het perceel binnen twee weken te verwijderen en binnen zes maanden de op het achtererf van het perceel zonder bouwvergunning geplaatste koelcellen te verwijderen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president, voor zover thans van belang, het tegen dat besluit door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 januari 2002 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
[partij] is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [appellante], bijgestaan door
[gemachtigde], het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door
mr. A.F. Devilee, R.A.F. van der Brug en C.J. Sinkeldam, ambtenaren van het stadsdeel, en [partij], bijgestaan door mr. S.J. van Leeuwen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. De president heeft terecht en op goede gronden het besluit van het dagelijks bestuur van 25 september 2001 als een beslissing op het bezwaar aangemerkt, waartegen beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld en het bezwaarschrift van appellante van 2 oktober 2001 als beroepschrift.
2.2. Evenzeer op goede gronden is de president tot het juiste oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur geen toepassing hoefde geven aan de in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geregelde bevoegdheid om vrijstelling te verlenen, dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het dagelijks bestuur niet handhavend mocht optreden.
2.3. Ook het betoog van appellante dat de president heeft miskend dat het dagelijks bestuur haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, voordat het opnieuw op het bezwaar heeft beslist, faalt. In
artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht is geen algemene verplichting neergelegd om bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar ter voldoening aan een rechterlijke uitspraak de bezwaarde opnieuw te horen. Onder omstandigheden kan het uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk zijn om dat te doen. Een zodanige situatie doet zich in dit geval echter niet voor.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002