ECLI:NL:RVS:2002:AE5075

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105406/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Voorschoten inzake lichtbakreclame

Op 10 juli 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Voorschoten. Dit besluit, genomen op 14 augustus 2000, verplichtte appellante om binnen zes weken een lichtbakreclame aan de voorgevel en reclameborden aan de zijgevel van haar pand te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 15 mei 2001 gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar de dwangsom bleef van kracht. De rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante op 26 september 2001 ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 14 juni 2002 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en mr. M.W. Ochten, en de burgemeester en wethouders door mr. H. Wester. De rechtbank had eerder geoordeeld dat voor het aanbrengen van de borden een bouwvergunning vereist was, en dat appellante niet over een dergelijke vergunning beschikte. De rechtbank oordeelde ook dat er geen uitzicht was op legalisering van de borden, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de burgemeester en wethouders aannemelijk maakten dat handhavend werd opgetreden tegen recente illegale situaties.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. R.W.L. Loeb de beslissing vaststelde in aanwezigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200105406/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Voorschoten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Voorschoten (hierna: burgemeester en wethouders) appellante op straffe van een dwangsom aangeschreven om binnen zes weken een lichtbakreclame aan de voorgevel en reclameborden aan de zijgevel van het pand
[locatie] te [plaats] te verwijderen.
Bij besluit van 15 mei 2001 hebben zij het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het besluit de lichtbakreclame betreft en voor het overige ongegrond. Burgemeester en wethouders hebben bij dat besluit tevens de dwangsom verlaagd. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 september 2001, verzonden op 2 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door de directeur, bijgestaan door mr. M.W. Ochten, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H. Wester, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat voor het aanbrengen van de borden over de gehele breedte van de zijgevel, ter hoogte van de goot, een bouwvergunning was vereist. Vast staat dat appellante niet over zodanige vergunning beschikt.
Evenzeer terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat geen uitzicht bestaat op legalisering van de borden.
2.2. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank op goede gronden gepasseerd. Burgemeester en wethouders hebben aannemelijk gemaakt dat volgens een geïntensiveerd handhavingsbeleid tegen de meest recente illegale situaties – zoals de onderhavige – consequent handhavend wordt opgetreden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
202.