200105636/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 10 oktober 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Deventer.
Bij besluit van 27 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant onder voorschriften krachtens artikel 2.1.5.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) vergunning verleend voor het maken van een uitweg van het perceel [locatie] in [plaats].
Bij besluit van 16 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partij 1]en [partij 2] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag onder intrekking van de verleende vergunning alsnog afgewezen. Dit besluit en het advies van de Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 14 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van onderscheidenlijk 20 december 2001 en 20 januari 2002 hebben [partij 1]en [partij 2] zich als partij gesteld.
Bij brief van 22 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Bij brief van 29 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een nader stuk ingediend dat vervolgens naar de andere partijen is gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.C.C. Teesink en M.C. Arnoldus, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partij 1]en [partij 2] verschenen, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden de overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift verschoonbaar geacht.
2.2. Ingevolge het eerste lid van voormelde bepaling van de APV is het onder meer verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg.
Ingevolge het derde lid kan de uitwegvergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
2.3. De rechtbank is op goede gronden tot de juiste conclusie gekomen dat burgemeester en wethouders geen onjuiste toepassing hebben gegeven aan het door hen ter zake gevoerde beleid en doorslaggevende betekenis hebben mogen toekennen aan de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Zij heeft aan het gestelde omtrent de overeenkomst tot aankoop van de betrokken grond terecht niet de gevolgen verbonden die appellant daaraan gehecht wil zien.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002