ECLI:NL:RVS:2002:AE4892

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201971/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 12 maart 2002 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De Staatssecretaris van Justitie had op 12 juni 2001 de aanvraag van de appellant afgewezen. De appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld op 9 april 2002, waarbij hij grieven naar voren heeft gebracht die volgens hem de uitspraak van de rechtbank in twijfel trekken.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) besproken, met name artikel 85, dat eisen stelt aan het beroepschrift, en artikel 91, dat de Afdeling bestuursrechtspraak de mogelijkheid biedt om zich te beperken tot de beoordeling van de aangevoerde grieven. De Raad concludeert dat de grieven van de appellant niet voldoen aan de vereisten van artikel 85, omdat ze niet specifiek genoeg zijn en geen onderdelen van de uitspraak beschrijven waarmee de appellant zich niet kan verenigen.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank zorgvuldig heeft gehandeld en alle door de appellant overgelegde bescheiden en informatie heeft meegewogen. De grieven van de appellant falen, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 mei 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200201971/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 12 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 april 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3. Hetgeen appellant onder punt 10 van het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd, omschrijft niet een onderdeel van de uitspraak waarmee hij zich niet kan verenigen. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85 van de Vw 2000. Het aldus aangevoerde kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Grieven 1, 2 en 9 klagen dat de rechtbank in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door in haar overwegingen uit te gaan van een onvolledige weergave van de door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden en door voorbij te gaan aan de in artikel 83 van de Vw 2000 neergelegde ex nunc toetsing, met name ten aanzien van bepaalde, in beroep en ter zitting in eerste aanleg nader uitgewerkte zeer relevante feiten en omstandigheden.
2.5. Het bepaalde in artikel 83 van de Vw 2000 ziet op feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, en niet op een nadere onderbouwing in rechte van ten tijde van de besluitvorming reeds voorgevallen en ook gestelde feiten en omstandigheden. Voorts strekt de op de rechtbank rustende motiveringsplicht niet zover, dat zij gehouden is al hetgeen door appellant is aangevoerd afzonderlijk in de uitspraak op te nemen en te bespreken. Gelet op het dossier en hetgeen ter zitting in eerste aanleg is aangevoerd, moet worden aangenomen dat de rechtbank alle door appellant overgelegde bescheiden en informatie kende en heeft meegewogen. Dit heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om tot een ander dan het uitgesproken oordeel te komen.
Uit het vorenstaande volgt dat deze grieven falen.
2.6. De overige grieven richten zich in hoofdzaak tegen de overwegingen in de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank het oordeel van de staatssecretaris dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen, niet rechtens onjuist heeft geacht. Hetgeen appellant in zijn grieven naar voren brengt kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat deze grieven geen vragen opwerpen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 met dat oordeel volstaan.
2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen De ambtenaar van Staat
Lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
43-344.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,