ECLI:NL:RVS:2002:AE4884

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103546/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieaanvraag voor woningverbetering door stadsdeel De Baarsjes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 7 juni 2001 haar beroep tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag door het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes ongegrond verklaarde. De aanvraag voor subsidie voor niet-ingrijpende woningverbetering werd afgewezen op basis van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing De Baarsjes 1998. Het dagelijks bestuur had de aanvraag afgewezen omdat de woningen waarvoor subsidie werd aangevraagd, gesplitst waren in appartementsrechten tijdens de Genetweek in oktober 1993, en daardoor niet in aanmerking kwamen voor subsidie volgens de geldende beleidsregels.

De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur niet buiten de weigeringsgronden om had gehandeld en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was. Appellante stelde dat het dagelijks bestuur misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid en dat de beleidsregel die de woningen uitsloot van subsidiëring onrechtmatig was. De rechtbank verwierp deze stellingen en oordeelde dat het dagelijks bestuur een discretionaire bevoegdheid had om subsidie te verlenen en dat de beleidsregel niet onredelijk was.

In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de beleidsregel die de woningen uitsloot van subsidiëring, gerechtvaardigd was om te voorkomen dat schaarse middelen onterecht werden besteed aan woningen waarvan de waarde door splitsing was gestegen. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank de beslissing op bezwaar terecht in stand had gelaten en dat het hoger beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200103546/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 7 juni 2001 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 1999 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) een aanvraag voor subsidie voor niet-ingrijpende woningverbetering ten behoeve van de woningen van appellante aan Willem de Zwijgerlaan 87, 1e, 2e en 3e verdieping, 89, 1e en 3e verdieping, 91, begane grond en 1e verdieping, en 93, 2e en 3e verdieping, op grond van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing De Baarsjes 1998 (hierna: de Subsidieverordening) afgewezen.
Bij besluit van 21 september 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, in afwijking van het advies van de Awb-commissie, ongegrond verklaard. Dit besluit en de voordracht van de portefeuillehouder Wonen, waarnaar in het besluit wordt verwezen, alsmede het advies van de Awb-commissie, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2001, verzonden op 14 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. P. Lans, ambtenaar van het stadsdeel De Baarsjes, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1.2 van de Subsidieverordening kan het dagelijks bestuur met inachtneming van het bepaalde in deze verordening subsidie verstrekken, indien en voorzover daarvoor door de raad van het stadsdeel De Baarsjes (hierna: de stadsdeelraad) de voor de subsidie benodigde gelden zijn gereserveerd.
Ingevolge artikel 3.1, vierde lid, van de Subsidieverordening kan subsidie slechts worden verstrekt, indien de woning waarvoor subsidie wordt aangevraagd als subsidiabel is opgenomen in de vigerende Meerjarenprogrammering Woningverbetering.
Volgens punt 5 van hoofdstuk 4 van de Meerjarenprogrammering Woningverbetering De Baarsjes 1998-2005 (hierna: de MJP), voorzover hier van belang, zullen woningen, die nog verhuurd worden en die in de week van oktober 1993 waarin het splitsingsverbod niet van kracht was, zijn gesplitst in appartementsrechten dan wel zijn ingebracht in een coöperatieve vereniging, niet in aanmerking komen voor subsidie. Daarbij is vermeld dat eigenaren van deze woningen de waarde van hun woningen door de splitsing hebben zien stijgen zonder dat er voorafgaand aan de splitsing een bouwtechnische toets heeft plaatsgevonden en hierdoor woningverbetering met eigen middelen tot de mogelijkheden behoort. Voorts is vermeld dat deze restrictie niet van toepassing is op eigenaar-bewoners die na oktober 1993 de eigendom van de woning hebben verkregen, nu deze immers geen baat hebben gehad van de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de splitsing.
2.2. Aan de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijzing van de subsidieaanvraag ligt ten grondslag dat de betreffende woningen, die in de zogenoemde Genetweek in oktober 1993 vergunningvrij in appartementsrechten zijn gesplitst, in de MJP van subsidiëring zijn uitgesloten.
2.3. De rechtbank heeft overwogen - samengevat weergegeven - dat zij de stelling van appellante dat het dagelijks bestuur de subsidie buiten de limitatieve weigeringsgronden om heeft geweigerd niet kan volgen, en voorts dat gelet op artikel 3.1, vierde lid, van de Subsidieverordening en punt 5 van hoofdstuk 4 van de MJP de betreffende woningen niet voor subsidie in aanmerking komen, zodat het dagelijks bestuur niet aan toetsing van het verzoek aan de weigeringsgronden vervat in artikel 3.2 van de Subsidieverordening toekomt.
De rechtbank heeft de stelling van appellante, dat het dagelijks bestuur misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot subsidieverlening daar deze niet is toegekend om eigenaar-verhuurders uit te sluiten van subsidie waar eigenaar-bewoners deze subsidie wèl kunnen krijgen, verworpen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verstrekken van subsidie een discretionaire bevoegdheid van het dagelijks bestuur betreft, waarbij aan dit bestuur een zekere beleidsvrijheid toekomt. Het beleid dat eigenaar-verhuurders, waarvan de panden in de Genetweek zijn gesplitst en daardoor in waarde zijn vermeerderd, van subsidie zijn uitgesloten teneinde te voorkomen dat het wegwerken van achterstallig onderhoud aan die panden uit woningverbetering-subsidie wordt betaald, is onjuist noch onredelijk te achten.
Voorts heeft de rechtbank het beroep van appellante op het rechtszekerheidsbeginsel niet gehonoreerd, omdat geen verband bestaat tussen het wel of niet rechtmatig splitsen en het verstrekken van subsidie.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat een eigenaar/bewoner die in de Genetweek heeft gesplitst net zo min voor subsidie in aanmerking komt als een eigenaar/niet-bewoner en appellante er niet in is geslaagd aan te tonen dat sprake is van ongelijke behandeling.
2.4. Appellante betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte haar bezwaar dat het dagelijks bestuur in strijd met het recht een niet in de verordening vervatte weigeringsgrond heeft gehanteerd, niet heeft gehonoreerd.
2.4.1. Dit betoog faalt. Uit de stukken is naar voren gekomen dat de gemeenteraad van Amsterdam deelbudgetten per stadsdeel heeft vastgesteld en dat de stadsdeelraad op grond van de Verordening op de Stadsdelen van de gemeente Amsterdam bij een zogenoemd verdeelbesluit het verdeelbudget, de MJP, heeft vastgesteld. In hoofdstuk 4 van de MJP zijn criteria neergelegd die het dagelijks bestuur bij de beoordeling van subsidieaanvragen dient te hanteren. Onder meer de in punt 5 van hoofdstuk 4 neergelegde beleidsregel bepaalt het toepassingsbereik van de Subsidieverordening waardoor de onderhavige woningen niet voor subsidie in aanmerking komen. De lijst met onderschrift waarop is vermeld welke woningen al dan niet voor subsidie in aanmerking komen is niet anders dan een uitwerking op adresniveau van die beleidsregel. Van het creëren van een weigeringsgrond door het dagelijks bestuur buiten de Subsidieverordening om, is geen sprake.
2.5. Appellante betoogt verder dat de in punt 5 van hoofdstuk 4 van de MJP vervatte beleidsregel onrechtmatig is, omdat deze - nu daarin ten onrechte is verondersteld dat alle in de Genetweek gesplitste panden in een zodanige bouwkundige staat verkeerden dat bouwkundige verbeteringen konden worden afgedwongen met toepassing van artikel 3.2.10 van de Huisvestingsverordening - niet is gestoeld op onderzoek dat voldoet aan de vereisten van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert. Daarnaast is deze beleidsregel in strijd met het verbod van ongelijke behandeling van gelijke gevallen nu een niet te rechtvaardigen onderscheid wordt gemaakt tussen een aanvraag van een eigenaar/verhuurder en een eigenaar/bewoner. Tevens is deze beleidsregel in strijd met het in artikel 3:3 van de Awb neergelegde verbod van misbruik van bevoegdheid, daar ten onrechte in aanmerking is genomen of een woning-eigenaar waardevermeerdering heeft genoten of zal genieten door omstandigheden die met het verwerven van de subsidie voor woningverbetering geen rechtstreeks verband houden. Ten slotte is deze beleidsregel in strijd met de eisen van rechtszekerheid nu het vergunningvrij splitsen achteraf alsnog wordt bestraft door het weigeren van subsidie.
2.5.1. De stadsdeelraad komt bij subsidiëring ruime beleidsvrijheid toe. De beleidsregel die tot gevolg heeft dat de woningen van appellante niet voor subsidiëring in aanmerking komen volgt uit de noodzaak de schaarse middelen doelmatig te verdelen. Teneinde te voorkomen dat die middelen worden besteed aan onderhoud van woningen die - zonder enige toetsing van de staat van onderhoud ervan - als gevolg van de splitsing in waarde zijn vermeerderd, zijn woningen als de onderhavige van subsidiëring van particuliere woningverbetering uitgesloten. Niet kan worden staande gehouden dat de stadsdeelraad in aanmerking genomen de belangen die aan hem ten tijde van de totstandkoming ervan bekend waren of behoorden te zijn, niet in redelijkheid tot deze beleidsregel heeft kunnen komen. Van bestraffing achteraf van de splitsing is hiermee geen sprake. Voorts ligt, anders dan appellante betoogt, daaraan niet de door haar genoemde veronderstelling ten grondslag. Derhalve valt niet in te zien dat de beleidsregel om die reden voldoende onderzoek en een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert. Evenmin valt in te zien dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit punt 5 van hoofdstuk 4 in zijn geheel gelezen kan niet anders worden afgeleid - zoals ter zitting ook van de zijde van het dagelijks bestuur is uiteengezet - dan dat de eigenaar/bewoner die in de Genetweek heeft gesplitst net zo min voor subsidie in aanmerking komt als een eigenaar/niet-bewoner.
2.6. Appellante heeft nog betoogd dat, ook indien wordt aangenomen dat de beleidsregel op zich niet als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd, het dagelijks bestuur haar verzoek met een beroep daarop uitsluitend had mogen afwijzen, nadat zou zijn vastgesteld dat de voorzieningen waarop het verzoek betrekking heeft, voorzieningen zijn die op grond van de Huisvestingsverordening van de aanvrager van de splitsingsvergunning hadden kunnen worden verlangd. De rechtbank heeft volgens appellante ten onrechte in het nalaten van een dergelijk onderzoek geen grond voor vernietiging van de beslissing op bezwaar gezien.
2.6.1. Dit betoog faalt. Artikel 3.1, vierde lid, van de Subsidieverordening in samenhang met punt 5 van hoofdstuk 4 van de MJP laat aan het dagelijks bestuur geen ruimte om een nader onderzoek te doen. Ook overigens valt niet in te zien op grond waarvan de rechtbank dit van het dagelijks bestuur had moeten verlangen.
2.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat hetgeen appellante in hoger beroep betoogt geen grond biedt voor het oordeel dat de rechtbank de beslissing op bezwaar ten onrechte in stand heeft gelaten. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Hoogenboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002
119-362.