ECLI:NL:RVS:2002:AE4864

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101387/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.P.H. Donner
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.R. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van milieuvergunningen voor het Maascentralecomplex te Haelen

In deze zaak, behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hebben appellanten, waaronder de stichting 'Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving', beroep ingesteld tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Limburg. Dit besluit, genomen op 30 januari 2001, weigerde de intrekking van milieuvergunningen voor het Maascentralecomplex, gelegen aan de Roermondseweg 55 te Haelen. De appellanten stelden dat de oorspronkelijke houdster van de vergunningen niet meer bestaat en dat de vergunningen niet zijn overgegaan op de huidige exploitant van de inrichting. Tevens werd aangevoerd dat verweerders ten onrechte geen toepassing hebben gegeven aan artikel 8.22 van de Wet milieubeheer.

De zitting vond plaats op 25 april 2002, waar de appellanten vertegenwoordigd waren door een gemachtigde en de verweerders door ing. J.J. Balendonck, ambtenaar van de provincie. Ook was de besloten vennootschap NUON Power Buggenum B.V. aanwezig, vertegenwoordigd door mr. C.H. Blanksma, advocaat te Amsterdam. De Afdeling heeft de beroepsgronden van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat deze gelijk zijn aan de eerder ingediende bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit. De verweerders hebben in de considerans van het bestreden besluit adequaat gereageerd op deze bedenkingen.

Na zorgvuldige overweging heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen onjuistheden zijn aangetoond in de weerlegging van de bedenkingen door de verweerders. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2002.

Uitspraak

200101387/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving", gevestigd te Buggenum, en anderen,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2001 hebben verweerders met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht het verzoek van appellanten om intrekking van alle krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen voor het Maascentralecomplex op het adres Roermondseweg 55 te Haelen in te trekken, afgewezen. Dit aangehechte besluit is op 8 februari 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door ing. J.J. Balendonck, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “NUON Power Buggenum B.V.”, vertegenwoordigd door mr. C.H. Blanksma, advocaat te Amsterdam, als partij daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten voeren, kort weergegeven, aan dat de oorspronkelijke houdster van de voor het Maascentralecomplex verleende milieuvergunningen niet meer bestaat en dat die vergunningen niet zijn overgegaan op de huidige drijver van de inrichting. Daarnaast hebben verweerders volgens appellanten ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 8.22 van de Wet milieubeheer.
2.2. De beroepsgronden van appellanten zijn gelijk aan de tegen het ontwerp van het besluit ingediende bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit zijn verweerders gemotiveerd ingegaan op deze bedenkingen. Noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist is.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.P.H. Donner, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Donner w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002
271-355.