ECLI:NL:RVS:2002:AE4849

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106353/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De Staatssecretaris had op 3 april 1998 de aan de appellant toegekende huursubsidie, die oorspronkelijk was vastgesteld op ƒ 3564,00/€ 1617,27 voor het tijdvak 1995/1996, gewijzigd naar ƒ 1344,00/€ 609,88. Tevens werd bepaald dat de appellant een bedrag van ƒ 2220,00/€ 1007,39 moest terugbetalen. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 4 maart 1999 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem, die op 19 november 2001 de uitspraak van de Staatssecretaris bevestigde.

De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij de zaak op 20 juni 2002 ter zitting werd behandeld. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M. Piras. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de wijziging van de huursubsidie op goede gronden was gedaan. De Raad van State bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De Raad stelde vast dat de bepalingen van de Wet IHS van toepassing bleven op subsidietijdvakken die onder deze wet waren aangevangen, ondanks de inwerkingtreding van de Huursubsidiewet.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan op 3 juli 2002.

Uitspraak

200106353/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 19 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 1998 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de aan appellant toegekende huursubsidie op grond van de Wet individuele huursubsidie (hierna: Wet IHS) voor het tijdvak 1995/1996 van ƒ 3564,00/€ 1617,27 gewijzigd in ƒ 1344,00/€ 609,88 en bepaald dat ƒ 2220,00/€ 1007,39 moet worden terugbetaald.
Bij besluit van 4 maart 1999 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2002 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, gemachtigde, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen. Anders dan hetgeen appellant heeft betoogd, leidt het feit dat artikel 10, vijfde lid, van de Wet IHS in de Huursubsidiewet (inwerkingtreding 1 juli 1997) niet meer is teruggekomen, niet tot een ander oordeel, nu in artikel 55 Huursubsidiewet immers wordt bepaald dat op subsidietijdvakken die zijn aangevangen onder de werking van de Wet IHS de daarop vóór de inwerkingtreding van de Huursubsidiewet geldende bepalingen van toepassing blijven. Ook voor hetgeen appellant stelt met betrekking tot de te hanteren vermenigvuldigingsfactor, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen steun in de wet te vinden. De in artikel 10, eerste lid, Wet IHS genoemde factoren zijn slechts van toepassing indien voor de toepassing van de huursubsidietabellen het inkomen van het aan 1 juli voorafgaande kalenderjaar in aanmerking wordt genomen en niet, zoals in dit geval, het inkomen van het op 1 juli lopende kalenderjaar. Bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 10, vijfde lid, van de Wet IHS, moest de minister, zoals in dit artikel is bepaald de bijdrage nader vaststellen met inachtneming van het totale inkomen van het op 1 juli lopende kalenderjaar.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Schothorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002
229-420.