Raad
van State
200201773/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 21 maart 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 2 maart 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 maart 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 april 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Bij brieven van 6 mei 2002 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Mik, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.1. De grieven I en II, in onderlinge samenhang bezien, klagen dat de rechtbank, door er niet van uit te gaan dat de 48-uurs-termijn in het aanmeldcentrum Ter Apel aanving op het zogenoemde ‘slagboomtijdstip’ – 27 februari 2002 om 08.00 uur - waarop appellant zich conform de afspraak met de staatssecretaris bij het aanmeldcentrum heeft gemeld, doch als aanvangstijdstip 08.55 uur te nemen, heeft miskend dat de aanvraag niet binnen de 48 proces-uren is afgewezen, aldus appellant.
2.1.1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in het aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 uur tot 08.00 uur niet meetellen.
2.1.2. Uit die bepaling volgt, bij gebreke van een nadere bepaling terzake, dat voor de vaststelling van de aanvang van de 48-uurs-termijn aansluiting moet worden gezocht bij de aanvang van het onderzoek in het aanmeldcentrum, gericht op de beoordeling van de aanvraag.
2.1.3. Blijkens paragraaf C3/12.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) gaat de staatssecretaris er van uit dat de 48-uurs-termijn in het aanmeldcentrum Ter Apel aanvangt op het moment dat het eerste onderzoek van de eerste fase begint. Tussen de aanmelding op afspraak en feitelijke opname in – en daarmee de start van – de asielprocedure geldt in het aanmeldcentrum een maximale wachttijd van vier uur. Na verloop van die tijd vangt de termijn in elk geval aan.
2.1.4. Deze nadere uitwerking in de Vc 2000 van het bepaalde in voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 blijft binnen de eerder aangegeven strekking van die bepaling en is ook overigens niet rechtens onjuist. Dat, naar de staatssecretaris ter zitting heeft verklaard, de indiening van de aanvraag in werkelijkheid vaak plaatsvindt, nadat enig onderzoek in de eerste fase heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Het onderzoek in de eerste fase is er immers op gericht de dan nog in te dienen aanvraag te beoordelen. Van een zodanig onderzoek is op het door appellant bedoelde ‘slagboomtijdstip’ nog geen sprake, zodat er geen grond is voor het oordeel dat de 48-uurs-termijn op dat moment reeds aanvangt.
De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de aanvraag van appellant binnen 48 proces-uren is afgewezen.
De conclusie is dat de grieven falen.
2.2. Grief III richt zich tegen de overweging dat de staatssecretaris niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, door de afwijzende beschikking binnen 48 proces-uren te nemen.
2.2.1. De grief laat de gronden waarop de rechtbank tot deze conclusie gekomen is onbestreden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat weliswaar is gebleken dat appellant een verzoek om uitstel voor de nabespreking van het nader gehoor heeft gedaan, maar niet dat dit verzoek tijdig is gedaan. Voorts heeft zij in de enkele stelling van appellant dat de gestelde termijnen van twee uur voor de voorbespreking van het nader gehoor en drie uur voor de nabespreking van het nader gehoor en het opstellen van een zienswijze, vanwege logistieke problemen niet redelijk is, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de afwijzende beschikking niet zorgvuldig is voorbereid en genomen, enkel en alleen omdat deze binnen 48 proces-uren is gegeven. De rechtbank heeft haar conclusie op deze –onbestreden – gronden mogen baseren.
De grief faalt.
2.3. Grief IV klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het asielrelaas op goede gronden ongeloofwaardig heeft geoordeeld. Hiertoe betoogt appellant dat het rapport van nader gehoor onvolledig en ten dele onjuist is.
2.3.1. De rechtbank heeft niet aannemelijk geacht dat appellant zich tijdens het nader gehoor geïntimideerd voelde en dat dat tot een onjuiste weergave van zijn asielrelaas heeft geleid, omdat hij heeft verklaard dat het nader gehoor goed verlopen was en dat hij geen klachten had. Dat hij dat heeft verklaard, heeft appellant niet bestreden. De rechtbank heeft haar conclusie op deze overweging mogen baseren.
Ook deze grief faalt.
2.3.2. Voor zover grief IV zich verder richt tegen de overweging dat appellant geen enkel document ter ondersteuning van zijn asielrelaas heeft overgelegd, faalt deze evenzeer omdat, anders dan appellant kennelijk beoogt te betogen, de door hem overgelegde visitekaartjes niet kunnen worden aangemerkt als bescheiden, als bedoeld in artikel 31, eerste lid onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb De ambtenaar van Staat
Voorzitter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,