ECLI:NL:RVS:2002:AE4635

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102875/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor verbouwing moskee tot studentenhuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 27 april 2001. De zaak betreft een bouwvergunning die door burgemeester en wethouders van Deventer is verleend voor de verbouwing van een moskee tot studentenhuisvesting. De bouwvergunning was van rechtswege ontstaan op 16 maart 1998, maar werd later gewijzigd op 27 oktober 1999. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing op 27 april 2001 eveneens ongegrond verklaard.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogt dat het bouwplan in strijd is met de bestemming 'bijzondere doeleinden' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Boxbergerweg'. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 mei 2002 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het bouwplan, dat voorziet in de oprichting van een internaat voor Turkse jongeren, niet in strijd is met de bestemming 'bijzondere doeleinden'. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de burgemeester en wethouders terecht de bouwvergunning hebben gehandhaafd, met de correctie dat de ingangsdatum van de vergunning 18 maart 1998 is in plaats van 16 maart 1998.

De uitspraak van de Raad van State is openbaar gedaan op 26 juni 2002. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200102875/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 27 april 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Deventer de op 16 maart 1998 van rechtswege ontstane bouwvergunning voor het verbouwen van een moskee tot studentenhuisvesting/moskee op het perceel Sint Jurriënstraat 62 te Deventer (hierna: het perceel) gewijzigd, in die zin dat de daarbij behorende tekeningen worden vervangen door de op 11 februari 1999 ingediende bouwtekeningen en het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 16 september 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 27 april 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 31 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.A.W. Commissaris, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Boxbergerweg” de bestemming “Stedelijk gebied 3”. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de bij dit plan behorende voorschriften zijn de als zodanig op de kaart aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor de doeleinden wonen en bijzondere doeleinden, een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en met inachtname van de onder artikel 6, tweede lid, nader bepaalde ontwikkelings- en beheersregeling met betrekking tot de genoemde doeleinden.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder 1, voor zover thans van belang, mogen bestaande functies als aangegeven op kaart 2 als zodanig worden gehandhaafd en is het omzetten van een, als bestaand op de kaart aangegeven functie zoals winkels en bijzondere doeleinden, naar wonen toegestaan; het wederom omzetten van de functie wonen naar de andere (op de kaart aangegeven) functie is niet meer toegestaan.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder 3. mag het voormalige schoolgebouw aan de St Jurriënstraat worden gehandhaafd ten behoeve van bijzondere doeleinden of worden vervangen door woningen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de bij dit plan behorende voorschriften wordt onder woning verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder r, van de bij dit plan behorende voorschriften wordt onder bijzondere doeleinden verstaan voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur, recreatie, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan, dat voorziet in de oprichting van een internaat voor Turkse jongeren, in strijd is met de bestemming “bijzondere doeleinden”. Dit betoog treft geen doel. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het bouwplan strekt tot het realiseren van een voorziening ten behoeve van opvoeding en dat, anders dan appellante betoogt, het verblijf van de jongeren moet worden aangemerkt als ondergeschikt aan de hoofdfunctie van opvoedkundige begeleiding. Het bouwplan is derhalve niet in strijd met de bestemming “bijzondere doeleinden”. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat burgemeester en wethouders terecht de van rechtswege verleende bouwvergunning hebben gehandhaafd, zij het dat de ingangsdatum daarvan niet 16 maart 1998, maar 18 maart 1998 is.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002
27-398.