ECLI:NL:RVS:2002:AE4628

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106195/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • J.J.C. Voorhoeve
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en faillissement: rechtspositie van de appellant in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarbij bestuursdwang is toegepast tegen de appellant, die in staat van faillissement verkeert. Het besluit van 29 augustus 2001, dat gericht is aan de appellant als feitelijk gebruiker van een perceel in het beschermd natuurmonument 'Markiezaatsmeer-Zuid', behelst maatregelen om een overtreding van de Natuurbeschermingswet te beëindigen. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is door de Staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant zich volgens de wet diende te laten vertegenwoordigen door zijn curator, die echter heeft aangegeven het beroep niet te zullen overnemen.

De appellant stelt dat de niet-ontvankelijkheid onterecht is, omdat zijn faillissement hem niet het recht ontneemt om tegen het besluit op te komen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de appellant in staat van faillissement verkeerde voordat het besluit tot bestuursdwang bekend werd gemaakt. Dit betekent dat hij de boedel niet kan aanspreken om de maatregelen te laten treffen en ook niet kan voldoen aan de kosten die aan de bestuursdwang zijn verbonden.

De Afdeling komt tot de conclusie dat het bezwaar van de appellant geen betrekking heeft op rechten of verplichtingen uit de boedel, zoals bedoeld in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Faillissementswet. Daarom heeft de Staatssecretaris de appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Het beroep van de appellant wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de Staat der Nederlanden wordt gelast het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200106195/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats] [land],
en
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2001, kenmerk dz01-2640/rr/ml, heeft verweerder krachtens artikel 29 van de Natuurbeschermingswet in samenhang met afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht beslist tot toepassing van bestuursdwang tegen [appellant] ten einde overtreding van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet in het beschermd natuurmonument "Markiezaatsmeer-Zuid" op het perceel [locatie], te beëindigen en hetgeen door [appellant] in strijd met voornoemde wet is gedaan zoveel mogelijk in de vorige toestand te herstellen.
Bij besluit van 23 november 2001, kenmerk TRCJZ/2001/16505, verzonden op 23 november 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 januari 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 februari 2002 heeft mr. P.W.H.M. Haans, curator van [appellant], meegedeeld dat hij het beroep niet zal overnemen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en mr. P.W.H.M. Haans. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C.E.A.M. van de Mortel, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het besluit van verweerder van 29 augustus 2001 tot toepassing van bestuursdwang is gericht aan [appellant] als feitelijk gebruiker van het perceel [locatie], en als overtreder. In het besluit is vermeld welke maatregelen binnen een termijn van acht weken kunnen worden getroffen teneinde de tenuitvoerlegging van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang te voorkomen. Voorts is vermeld dat de tenuitvoerlegging door verweerder zal geschieden op kosten van [appellant]. De verschuldigde kosten zullen op hem worden verhaald, zonodig door invordering bij dwangbevel.
2.2. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij onder meer heeft aangevoerd dat hij bij vonnis van de rechtbank te Breda van 25 juli 1997 in staat van faillissement is verklaard met gelijktijdige benoeming van een curator. Hij is naar zijn mening om die reden niet bij machte uitvoering te geven aan het besluit.
2.3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van [appellant] tegen het besluit van 29 augustus 2001 niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft daartoe overwogen dat [appellant] zich ingevolge het bepaalde in artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht dient te laten vertegenwoordigen door zijn curator. Deze heeft echter aangegeven dat hij de procedure niet zal overnemen.
2.4. [appellant] stelt in beroep dat verweerder hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staat van faillissement waarin hij verkeert ontneemt hem niet het recht tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang in rechte op te komen.
2.5. Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover relevant, is in geval van faillissement artikel 25 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet worden rechtsvorderingen, die tot de failliete boedel behorende rechten of verplichtingen ten onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator ingesteld.
2.6. Vaststaat dat [appellant] in staat van faillissement verkeerde voordat het besluit tot toepassing van bestuursdwang bekend werd gemaakt. De staat van faillissement betekent voor [appellant] dat hij de boedel niet kan aanspreken om de maatregelen te laten treffen teneinde de tenuitvoerlegging van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang te kunnen voorkomen. Evenmin kan [appellant], die door verweerder is aangemerkt als overtreder en derhalve gelet op artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd is, de boedel aanspreken om deze kosten te voldoen. Verweerder kan deze kosten ook niet op de failliete boedel verhalen. De vorderingen van verweerder op [appellant] zijn als niet-verifieerbare schulden in de zin van de Faillissementswet aan te merken.
2.7. De Afdeling is gezien het voorgaande van oordeel dat het bezwaar van [appellant] gericht tegen het besluit van 29 augustus 2001 geen betrekking heeft op rechten of verplichtingen uit de boedel, als bedoeld in artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 25 van de Faillissementswet. Verweerder heeft [appellant] dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient derhalve wegens onjuiste toepassing van artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet, te worden vernietigd.
2.8. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 23 november 2001, TRCJZ/2001/16505;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002
12-388.