ECLI:NL:RVS:2002:AE4616

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201193/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de raad voor rechtsbijstand inzake toevoeging

Op 26 juni 2002 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die het niet eens was met de afwijzing van zijn verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand. De raad voor rechtsbijstand had op 4 april 2000 het verzoek afgewezen, waarna de rechtbank te 's-Gravenhage op 16 januari 2002 het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaarde. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn standpunten herhaalde. Tijdens de zitting op 18 juni 2002 zijn partijen niet verschenen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel was gekomen. De Raad concludeerde dat de raad voor rechtsbijstand in redelijkheid had kunnen besluiten om het verzoek om een toevoeging af te wijzen. De appellant had de mogelijkheid om derden in te schakelen voor het indienen van een gratieverzoek, wat hij ook al had gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200201193/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage een verzoek om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te
’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van de raad, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 januari 2002, verzonden op 17 januari 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 maart 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 18 juni 2002 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op goede gronden is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten zoals hij heeft gedaan. Indien appellant, naar hij stelt, niet zelf in staat is zijn belangen te behartigen, kan hij zich voor het indienen van een gratieverzoek wenden tot derden, van wier hulp hij overigens reeds in deze procedure gebruik heeft gemaakt.
Hetgeen appellant voorts in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002
238.