200102164/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 29 maart 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 10 juni 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de staatssecretaris) appellant een tegemoetkoming toegekend op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS-2).
Bij besluit van 28 januari 2000 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 maart 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 september 2001 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. Neerincx, gemachtigde, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de op de schade en kosten die zijn ontstaan tegen gevolge van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998 van toepassing verklaarde Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de teeltplanschade.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wet, voor zover hier van belang, kan bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming een eigen risico worden gehanteerd.
Ingevolge artikel 6, derde lid, worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de hoogte van de tegemoetkoming.
Ingevolge artikel 8, voor zover hier van belang, kan van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6, derde lid, worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2. De WTS-2 is een regeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet. Op grond van artikel 4 van de WTS-2, in samenhang met de in dat artikel van toepassing verklaarde artikelen 9 en 13 van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming bij teeltplanschade 65% van het schadebedrag en geldt daarbij een eigen risico voor bedrijven van niet meer dan ƒ 10.000,--.
2.3. Appellant heeft bezwaar tegen het toepassen van het eigen risico in zijn geval. Hij stelt dat het Waterschap Meppelerdiep door het staken van het malen met het gemaal “De Rieters” jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Nu het waterschap zijn aansprakelijkheid niet erkent, betoogt appellant dat de staatssecretaris met toepassing van de hardheidsclausule had behoren af te zien van het hanteren van het eigen risico van ƒ 10.000,--.
2.4. De rechtbank heeft dit ook in eerste aanleg naar voren gebrachte betoog terecht en op goede gronden verworpen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet (TK 1996-1997, 25 159, nr. 5, bladzijde 4), blijkt dat de regering zich daarbij op het standpunt heeft gesteld dat voor het beantwoorden van de vraag of de overheid op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de desbetreffende gebeurtenis en in verband daarmee onrechtmatig heeft gehandeld de gedupeerde zich dient te wenden tot de civiele rechter, indien hij zijn schade niet of slechts gedeeltelijk op grond van de Wet vergoed krijgt. Een beroep op de hardheidsclausule om te bereiken dat desalniettemin de Wet toepassing vindt in een situatie dat de overheid aan het ontstaan van de gebeurtenis heeft bijgedragen moet daarom in strijd met de strekking van de Wet worden geacht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002