ECLI:NL:RVS:2002:AE4327

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105885/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en bestuursdwang bij vergunningovertredingen

Op 19 juni 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten en de burgemeester en wethouders van Bergh. De appellanten, wonend te [woonplaats], hadden op 29 april 2001 verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die een vergunning had voor activiteiten op een perceel [locatie]. Na het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek, hebben de appellanten op 13 juli 2001 bezwaar gemaakt. De burgemeester en wethouders hebben op 16 oktober 2001 het bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaard, maar hebben het verzoek om handhaving afgewezen.

Tegen deze afwijzing hebben de appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 15 maart 2002 hebben de appellanten hun standpunt toegelicht, terwijl de verweerders, vertegenwoordigd door mr. drs. A.H. van Hout en C. Schijff, hun verweerschrift hebben ingediend. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat deze eerder door een meervoudige kamer was verwezen.

De Afdeling overwoog dat ingevolge de Wet milieubeheer een ieder kan verzoeken om bestuursdwang, en dat het gemeentebestuur bevoegd is tot het toepassen van bestuursdwang. De appellanten stelden dat er sprake was van stelselmatige overtredingen van de vergunningvoorschriften, maar de verweerders gaven aan dat de overtredingen van geringe aard waren en inmiddels ongedaan waren gemaakt. De Afdeling concludeerde dat de verweerders in redelijkheid hebben kunnen besluiten om geen handhavend optreden te plegen, en verklaarde het beroep ongegrond. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105885/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Bergh,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 april 2001 hebben appellanten verweerders verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] op het perceel [locatie].
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek hebben appellanten bij brief van 13 juli 2001 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 oktober 2001, verzonden op 23 oktober 2001, hebben verweerders het bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaard voorzover dit bezwaar was gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Voorts hebben zij daarbij afwijzend beslist op het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar [appellanten] in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. drs. A.H. van Hout en C. Schijff, beide ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een ieder een orgaan dat bevoegd is ter uitvoering van het bij of krachtens een betrokken wet bepaalde bestuursdwang uit te oefenen, een dwangsom vast te stellen of een vergunning of ontheffing in te trekken, verzoeken daartoe over te gaan.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2.2. Appellanten hebben verweerders verzocht bestuurlijke handhavingsmiddelen te treffen ten aanzien van door hen gestelde overtredingen door [vergunninghouder] van de bij besluit van 16 mei 2000 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor wat betreft de activiteiten op het perceel [locatie]. De activiteiten bestaan uit een stalling voor vrachtauto’s, de opslag van olieproducten en onderdelen ten behoeve van tankstations en een kantoor.
2.3. Appellanten stellen dat verweerders op onjuiste gronden hebben afgezien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Zij voeren in dit verband aan dat sprake is van stelselmatige overtredingen van de voor de inrichting geldende vergunningvoorschriften en verweerders de plicht hebben handhavend op te treden.
2.4. Blijkens het bestreden besluit en het gestelde ter zitting stellen verweerders zich op het standpunt dat weliswaar enkele geringe overtredingen van de aan de vergunning verbonden voorschriften zijn geconstateerd, maar dat deze overtredingen van zodanig geringe aard zijn dat dit handhavend optreden niet rechtvaardigt. In dat verband merken verweerders op dat de overtredingen inmiddels ongedaan zijn gemaakt.
2.5. Niet in geschil is dat enkele overtredingen van de aan de vergunning verbonden voorschriften zijn geconstateerd; voor het overige is niet gebleken dat de voorschriften niet zijn nageleefd dan wel dat niet vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden. Derhalve waren verweerders bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van de geconstateerde overtredingen. Anders dan appellanten menen, betekent dit niet dat verweerders zonder meer handhavend hadden moeten optreden. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden dienen verweerders de belangen die met uitoefening van bestuursdwang zijn gediend af te wegen tegenover die welke daardoor worden geschaad. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de geconstateerde overtredingen van de aan de vergunning verbonden voorschriften na een aanschrijving daartoe onmiddellijk ongedaan gemaakt.
Hiervan uitgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat geen aanleiding bestaat bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen.
In hetgeen appellanten overigens aanvoeren, ziet de Afdeling geen grond voor vernietiging van het besluit.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
191-414.