ECLI:NL:RVS:2002:AE4315

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105859/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om handhaving bouwvergunning voor trap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 15 november 2001. De appellante had een verzoek ingediend bij de burgemeester en wethouders van Leusden om op te treden tegen een zonder bouwvergunning geplaatste trap op haar perceel. Op 18 januari 2000 werd dit verzoek door de burgemeester en wethouders afgewezen. Hierop maakte de appellante bezwaar, maar dit werd op 15 augustus 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank te Utrecht bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 15 november 2001, waarop de appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State op 3 december 2001.

De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 mei 2002. Tijdens de zitting was de appellante aanwezig, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd werden door P.Th. van Nimwegen, ambtenaar der gemeente. De Afdeling oordeelde dat de kwestie zich uitsluitend richtte op de trap die op het perceel was geplaatst. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de trap niet in strijd was met het geldende bestemmingsplan, aangezien het begrip 'trap' daarin niet nader was gedefinieerd.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 19 juni 2002.

Uitspraak

200105859/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 15 november 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Leusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Leusden (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om op te treden tegen een zonder bouwvergunning geplaatste trap op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 november 2001, verzonden op 15 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar appellante in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.Th. van Nimwegen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling stelt voorop dat in deze zaak uitsluitend de op het perceel [locatie] geplaatste trap aan de orde is. De precedentwerking die naar appellante veronderstelt van de plaatsing van die trap uitgaat, is geen belang dat in deze procedure kan worden meegewogen.
2.2. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de in geding zijnde trap niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, waarbij in aanmerking is genomen dat het begrip ‘trap’ in dit plan niet nader is gedefinieerd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
58-380.