ECLI:NL:RVS:2002:AE4314

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van bouwverbod en oplegging van dwangsommen door burgemeester en wethouders van Geldermalsen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 juni 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem. De zaak betreft een handhavingstraject waarbij de burgemeester en wethouders van Geldermalsen de appellant gelast hebben om een zonder bouwvergunning geplaatste container, schuur en folietunnel te verwijderen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 mei 2000, waarin hem werd opgelegd om deze bouwwerken voor 26 september 2000 te verwijderen, op straffe van dwangsommen. De rechtbank had het beroep van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De appellant ging in hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep.

Tijdens de zitting op 6 mei 2002 werd de appellant bijgestaan door gemachtigden, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door mr. J.J. Boerman en S. Gangabisoensingh. De Afdeling overwoog dat de container zonder bouwvergunning was geplaatst en dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om handhavend op te treden. De appellant voerde aan dat hij niet de eigenaar was van het perceel ten tijde van de plaatsing van de container en dat hij deze niet had geplaatst. De Afdeling oordeelde echter dat de appellant, gezien zijn betrokkenheid bij de plaatsing van de container, als overtreder moest worden beschouwd.

De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank dat er geen concreet zicht op legalisering van de container bestond en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden konden rechtvaardigen. Het beroep van de appellant op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105185/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 13 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Geldermalsen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Geldermalsen (hierna: burgemeester en wethouders) appellant, op straffe van verbeurte van dwangsommen van respectievelijk ƒ 5000,-, ƒ 5000,- en ƒ 10.000,-, gelast vóór 26 september 2000 de zonder bouwvergunning geplaatste container, schuur en folietunnel op het perceel kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie […], nummer […] aan de [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 7 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 11 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2001, verzonden op 13 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover gericht tegen dat gedeelte van het besluit van 7 november 2000 waarbij appellant onder oplegging van een dwangsom is gelast de schuur te verwijderen, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd, het besluit van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 31 mei 2000 in zoverre herroepen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigden], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.J. Boerman en
S. Gangabisoensingh, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voorzover daarin het beroep van appellant ongegrond is verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de container zonder bouwvergunning is geplaatst, zodat burgemeester en wethouders bevoegd waren daartegen handhavend op te treden. Uit artikel 5:32, eerste lid, van de Awb volgt dat een last onder dwangsom slechts kan worden opgelegd aan de overtreder. Appellant heeft naar voren gebracht dat, ten tijde van de plaatsing van de container, het perceel niet in eigendom aan hem toebehoorde en dat de container niet door hem is geplaatst. Uit het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat hij betrokken is geweest bij de plaatsing van de container. Zo heeft hij destijds het vervoer van de container betaald en begeleid. Appellant is verder vanaf 1991 als mede-gebruiker van de container opgetreden. Onder die omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat appellant beschouwd dient te worden als overtreder in de zin van artikel 5:32 van de Awb.
2.2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er geen concreet zicht op legalisering van de container bestond en er ook overigens geen sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan burgemeester en wethouders hadden dienen af te zien van handhaving. Terecht heeft de rechtbank het feit dat burgemeester en wethouders de container geruime tijd ongemoeid hebben gelaten, niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid aangemerkt. Het beroep dat appellant op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan heeft de rechtbank voorts terecht afgewezen.
2.3. Hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep ten aanzien van de folietunnel is aangevoerd, leidt de Afdeling niet tot een ander oordeel dan dat, waartoe de rechtbank is gekomen, te weten dat de bouwvergunning niet van rechtswege is verleend, dat er geen concreet zicht op legalisering van dit bouwwerk bestond en dat van andere bijzondere omstandigheden, op grond waarvan burgemeester en wethouders van handhaving hadden dienen af te zien, niet is gebleken. Terecht heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat appellant alvorens over te gaan tot oprichting van de folietunnel bij burgemeester en wethouders nogmaals had dienen te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot de ingediende bouwaanvraag.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
58-380.