ECLI:NL:RVS:2002:AE4299

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101123/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • F.P. Zwart
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belanghebbendheid in bodemverontreinigingszaak

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 juni 2002 uitspraak gedaan over een beroep dat was ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nederlandse Benzolmaatschappij B.V./ Tankinstallatie chemiehaven". Het beroep was gericht tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarin een geval van ernstige bodemverontreiniging was vastgesteld en aanvullend onderzoek naar de omvang van de verontreiniging noodzakelijk werd geacht. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van de gemeente, waarin een passage over de herkomst van de verontreiniging werd herroepen. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 13 november 2001, waarbij zowel de appellante als de verweerders aanwezig waren, vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden.

De Afdeling overwoog dat de appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit was gebaseerd op het feit dat de eigendom van het perceel, waar de verontreiniging zich bevond, vóór de melding van de appellante aan een andere partij was overgedragen. De appellante had weliswaar een vrijwaring verstrekt aan de nieuwe eigenaar, maar dit belang stond niet in rechtstreeks verband met het bestreden besluit. De Afdeling concludeerde dat het beroep van de appellante niet-ontvankelijk was, omdat alleen belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen besluiten op grond van de Wet bodembescherming.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om aan te tonen dat zij daadwerkelijk belang hebben bij de uitkomst van een besluit. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200101123/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant], gevestigd te [plaats]
en
burgmeester en wethouders van Rotterdam,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2000 hebben verweerders krachtens de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld aan de [locatie]. Tevens hebben verweerders aangegeven dat aanvullend nader onderzoek naar de omvang van de bodemverontreiniging noodzakelijk is. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 12 december 2000, verzonden op 19 december 2000, hebben verweerders het hiertegen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Nederlandse Benzolmaatschappij B.V./ Tankinstallatie chemiehaven”gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 3 februari 2000 herroepen in die zin dat de passage: “dat de overgelegde gegevens voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de aangetroffen bodemverontreiniging afkomstig is van het bedrijfsterrein TIC” uit het besluit wordt verwijderd. Ook dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 januari 2001 beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2001. Beide brieven zijn, na doorzending door de arrondissementsrechtbank Rotterdam, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 mei 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ”Nederlandse Benzolmaatschappij B.V.”/ Tankinstallatie chemiehaven”, vertegenwoordigd door mr. M.H. de Lange, advocaat te Vlaardingen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van de Wet bodembescherming in samenhang met artikel 20.13 van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit krachtens de Wet bodembescherming, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, een belanghebbende beroep instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming doet degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst van dit voornemen melding bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie.
2.2. Op 25 oktober 1999 heeft appellante een melding gedaan inzake de ernst en urgentie van een geval van bodemverontreiniging in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Daarbij heeft appellante aangegeven dat zij niet voornemens is te saneren dan wel handelingen te verrichten.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante vóór het doen van de melding op 1 oktober 1998 het desbetreffende perceel aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Multinor B.V.” in eigendom heeft overgedragen. Appellante stelt niettemin belanghebbende te zijn bij het bestreden besluit, nu de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden onder de voorwaarde dat appellante met betrekking tot de aanwezige bodemvervuiling aan de nieuwe eigenaar een gemaximeerde vrijwaring heeft verstrekt. Haar bezwaar richt zich niet tegen de vaststelling van het geval van bodemverontreiniging en de bepaling dat nader onderzoek naar de omvang noodzakelijk is, maar betreft het bestreden besluit voorzover daarin is bepaald dat een passage over de herkomst van de verontreiniging wordt herroepen.
2.3. De Afdeling overweegt dat het belang van appellante bij de beantwoording van de vraag wie de veroorzaker van de aangetroffen verontreiniging is, voortvloeit uit haar privaatrechtelijke overeenkomst over de aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging met de koopster van het perceel. Dit belang staat niet in rechtstreeks verband met het bestreden besluit.
Daarom kan appellante ten aanzien van dit besluit dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat zij de desbetreffende melding heeft gedaan, maakt dat niet anders.
Nu uit artikel 87, eerste lid, van de Wet bodembescherming in samenhang met artikel 20.13 van de Wet milieubeheer voortvloeit dat slechts belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen een besluit krachtens de Wet bodembescherming, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
191-375.