ECLI:NL:RVS:2002:AE3974

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102314/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.A. Offers
  • T.M.A. Claessens
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om jaarindeling dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 april 2001. De appellante had een verzoek ingediend bij de burgemeester en wethouders van Rotterdam om de jaarindeling van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum, vastgesteld op 2 juni 1998, ongedaan te maken. Dit verzoek werd op 16 juni 1998 afgewezen. De appellante maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 13 november 1998. De president van de arrondissementsrechtbank verklaarde het beroep van de appellante op 30 december 1998 gegrond, maar de burgemeester en wethouders bleven bij hun standpunt en boden de appellante een inlootgarantie voor de vrijdagmarkt aan. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellante op 2 april 2001 ongegrond, waarop de appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 januari 2002 behandeld. De appellante betoogde dat haar aanvraag om plaatsverandering niet was betrokken bij de totstandkoming van de jaarindeling, wat leidde tot een onjuiste beslissing. De burgemeester en wethouders erkenden dat er een gebrek was in de jaarindeling, maar vonden dat de belangen van andere marktexploitanten zwaarder wogen. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid hadden kunnen besluiten de jaarindeling in stand te laten, maar dat het bezwaar van de appellante gegrond had moeten worden verklaard.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellante alsnog gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand. De gemeente Rotterdam werd gelast om de griffierechten van de appellante te vergoeden.

Uitspraak

200102314/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 april 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellante om de op 2 juni 1998 vastgestelde jaarindeling 1998 van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum ongedaan te maken en deze jaarindeling geheel over te doen, afgewezen.
Bij besluit van 13 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 1998 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de president) het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 16 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het door appellante gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, doch tevens haar een inlootgarantie voor de vrijdagmarkt op de Binnenrotte aangeboden. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 24 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 2 april 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2002, waar appellante in persoon, bijgestaan door J.T.N. van Hemert, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.H. Kuipers, mr. C.J. van der Dool en C.H.M. van der Poel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de op 2 juni 1998 vastgestelde jaarindeling 1998 van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum op onjuiste wijze tot stand is gekomen, omdat daarbij de aanvraag van appellante om plaatsverandering ten onrechte niet betrokken is geweest. Om die reden heeft appellante betoogd dat haar bezwaar tegen het besluit van 16 juni 1998, inhoudende een afwijzing van het verzoek om de jaarindeling ongedaan te maken en geheel over te doen, door burgemeester en wethouders gegrond had moeten worden verklaard. Daarnaast is appellante van oordeel dat het door haar als gevolg van een en ander geleden nadeel, niet in voldoende mate is gecompenseerd.
2.2. Bij het besluit van 16 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders, opnieuw beslissend naar aanleiding van de uitspraak van de president van 30 december 1998, het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch tevens haar een inlootgarantie voor de vrijdagmarkt op de Binnenrotte aangeboden. Burgemeester en wethouders hebben erkend dat aan de totstandkoming van de jaarindeling 1998 van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum een gebrek kleeft, doch laten de belangen van de overige marktexploitanten bij het in stand laten van de vastgestelde jaarindeling prevaleren boven die van appellante bij het ongedaan maken en geheel over doen van de jaarindeling. Met het verlenen van de inlootgarantie voor de vrijdagmarkt wordt appellante volgens burgemeester en wethouders in voldoende mate gecompenseerd voor het door haar ondervonden financiële nadeel als gevolg van de vastgestelde jaarindeling voor de dinsdagmarkt.
2.3. Naar het oordeel van de Afdeling had vanwege de op onjuiste wijze tot stand gekomen jaarindeling van de dinsdagmarkt het op de weg van burgemeester en wethouders gelegen het door appellante gemaakte bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend.
De Afdeling is echter met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten die jaarindeling, in het licht van de belangen van de overige marktkooplieden, desondanks in stand te laten en te volstaan met appellante een compensatie aan te bieden voor het ten gevolge van een en ander geleden nadeel. Voorts is de Afdeling van oordeel, hierbij mede gelet op de beoordelingsvrijheid die burgemeester en wethouders bij het vaststellen van de wijze van compenseren toekomt, dat zij bij hun besluit van 16 mei 2000 in redelijkheid hebben kunnen besluiten om te volstaan met het aan appellante aanbieden van een inlootgarantie en haar niet tevens een eerste keuzerecht toe te kennen. De Afdeling acht het hierbij van belang dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt, dat het financiële nadeel dat zij stelt te hebben geleden vanwege de omstandigheid dat haar aanvraag om plaatsverandering niet betrokken is geweest bij de vaststelling van de jaarindeling van de dinsdagmarkt, in onvoldoende mate wordt gecompenseerd door de inlootgarantie voor de vrijdagmarkt op de Binnenrotte.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 16 mei 2000 vernietigen. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 april 2001, registratienummer 00/1272 RIP;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 mei 2000;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
VI. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 en € 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Koning
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002
156.