ECLI:NL:RVS:2002:AE3679

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200029/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor constructiestaalverwerkingsbedrijf en loodgietersbedrijf

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door appellanten tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Heel, waarbij een revisievergunning is verleend aan een besloten vennootschap voor een constructiestaalverwerkingsbedrijf en een loodgietersbedrijf. De vergunning werd verleend op 20 november 2001 en ter inzage gelegd op 22 november 2001. Appellanten hebben op 2 januari 2002 beroep ingesteld, met aanvullende gronden op 1 februari 2002. De verweerders hebben op 4 maart 2002 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 17 mei 2002, waarbij appellanten in persoon aanwezig waren en verweerders vertegenwoordigd door mr. C.E.M. van den Berg-Curfs.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat volgens artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer een vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. Appellanten stellen dat de inrichting niet verenigbaar is met het bestemmingsplan, maar deze beroepsgrond is niet relevant voor de milieuaspecten van de vergunning. Daarnaast vrezen appellanten voor geluidoverlast, maar de Afdeling concludeert dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften kunnen worden nageleefd, zoals blijkt uit het akoestisch rapport dat bij de aanvraag is gevoegd. Appellanten hebben niet aangetoond dat de conclusie van verweerders onjuist is.

De Afdeling oordeelt dat de argumenten van appellanten over de naleving van de voorschriften en de controle daarop niet relevant zijn voor de rechtmatigheid van de vergunning. De Algemene wet bestuursrecht biedt mogelijkheden voor handhaving van de voorschriften. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 5 juni 2002.

Uitspraak

200200029/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
appellanten, wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Heel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "[vergunninghouder]" een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een constructiestaalverwerkingsbedrijf en een loodgietersbedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 22 november 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2002, waar appellanten, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. van den Berg-Curfs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
2.2. Appellanten stellen dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen.
2.3. Appellanten vrezen geluidoverlast vanwege de inrichting, omdat de desbetreffende aan de vergunning verbonden voorschriften niet kunnen worden nageleefd.
2.3.1. Bij de aanvraag om de vergunning is een akoestisch rapport gevoegd. Verweerders hebben op basis van dit onderzoek geconcludeerd dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften kunnen worden nageleefd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerders deze conclusie ten onrechte trekken. Ook overigens vindt de Afdeling voor een dergelijk oordeel geen aanknopingspunten. Het beroep slaagt op dit punt daarom niet.
2.4. Het betoog van appellanten dat de voorschriften ter voorkoming dan wel beperking van geluid- en verkeersoverlast niet zullen worden nageleefd, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. Hetzelfde geldt voor het betoog van appellanten dat verweerders geen controle zullen uitoefenen op de naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002
262-415.