ECLI:NL:RVS:2002:AE3663

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103761/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van verkeersbesluit tot instellen parkeerverbod in de Heidelaan door burgemeester en wethouders van Ermelo

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen, die op 19 juni 2001 een eerder besluit van burgemeester en wethouders van Ermelo om een parkeerverbod in te stellen aan de westzijde van de Heidelaan ongegrond verklaarde. Het parkeerverbod was ingesteld op 4 februari 2000 en werd door de burgemeester en wethouders op 20 juli 2000 bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van appellanten. Appellanten stelden dat de noodzaak van het verkeersbesluit niet was aangetoond en dat de overwegingen van de rechtbank niet klopten. De Raad van State heeft de zaak op 3 mei 2002 behandeld, waarbij appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemeente vertegenwoordigd was door een ambtenaar.

De Raad van State overweegt dat de noodzaak van het verkeersbesluit is gebleken uit berichten van de politie, brandweer, openbaar vervoer en omwonenden. De verkeerssituatie in de Heidelaan, waar aan beide zijden geparkeerd kan worden, leidt tot gevaarlijke situaties voor fietsers en hulpdiensten. De doelstelling van het verkeersbesluit is om de doorstroming van het verkeer te bevorderen en de verkeersveiligheid te waarborgen. De Raad van State concludeert dat de burgemeester en wethouders de belangen van de verkeersdeelnemers en hulpdiensten zwaarder mogen laten wegen dan het belang van de bewoners bij vrij parkeren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het verkeersbesluit onredelijk is.

Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103761/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 19 juni 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Ermelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: burgemeester en wethouders) door plaatsing van het bord E1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 een parkeerverbod ingesteld voor de westzijde van de Heidelaan.
Bij besluit van 20 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juni 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. Th.H.W. Juta, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door N.K.J. Wiggers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Appellanten stellen dat de noodzaak van de maatregel vooralsnog niet is gebleken. Een eventuele verstoring van de dienstregeling van het busverkeer kan naar mening van appellanten niet worden gezien als een belang in de zin van artikel 2 van de WVW. Ook bestrijden appellanten de overweging van de rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat het aan weerszijden parkeren een voor fietsers onveilige situatie met zich meebrengt.
Dit betoog faalt. De noodzaak van het verkeersbesluit is, zoals in de beslissing op bezwaar is overwogen, gebleken uit de berichten, ontvangen van de politie, de brandweer, het openbaar vervoer en de buurtbus, alsmede van de zijde van de omwonenden. De parkeersituatie in de Heidelaan, waarbij aan beide zijden van de Heidelaan kan worden geparkeerd, leidt tot gevaarlijke situaties. Bussen blijven steken bij opstoppingen in de Heidelaan. Het verkeer beweegt zich slingerend om de geparkeerde auto’s heen, wat met name voor fietsers gevaarlijke verkeerssituaties met zich brengt. Bovendien ondervinden ambulances hinder van de geparkeerde auto’s.
2.3. De doelstelling van het verkeersbesluit is de doorstroming van het verkeer in de Heidelaan te bevorderen ten behoeve van de verkeersveiligheid, alsmede ten behoeve van de bruikbaarheid van de weg. De verkeersmaatregel is beoordeeld in de werkgroep Verkeer, die de maatregel unaniem heeft aanbevolen. Bij de besluitvorming is groot gewicht toegekend aan het oordeel van de werkgroep Verkeer, bestaande uit verkeersdeskundigen, zijnde de politie, Veilig Verkeer Nederland en de afdeling verkeer van de gemeente. Voorts is de Fietsersbond van mening dat een parkeerverbod op de Heidelaan de verkeersveiligheid voor de fietsers ten goede komt. Het verkeersbesluit is, gelet op de ingewonnen adviezen, met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Voor een ruimere overlegverplichting, als door appellanten gesteld, bestond geen aanleiding.
2.4. Voor zover appellanten aanvoeren dat de invoering van het parkeerverbod zal leiden tot een toename van de gemiddelde snelheid van motorvoertuigen, hebben burgemeester en wethouders overwogen dat indien er gedurig overschrijdingen van de geldende maximum snelheid plaatsvinden, geschikte verkeersremmende maatregelen dienen te worden genomen. Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat geenszins vaststaat dat invoering van het parkeerverbod het door appellanten gestelde gevolg zal hebben. Ter zitting is van de zijde van burgemeester en wethouders naar voren gebracht dat in de praktijk van een dergelijk effect niet is gebleken. Wat daar ook van zij, de Afdeling volgt met de rechtbank burgemeester en wethouders in het standpunt dat het bestrijden van snelheidsovertredingen niet dient te geschieden door het in stand laten van een onoverzichtelijke, onveilige parkeersituatie.
2.5. Burgemeester en wethouders hebben het belang dat de bewoners van de Heidelaan hebben bij het vrij parkeren in hun straat aan beide zijden, ondergeschikt kunnen achten aan het belang dat verkeersdeelnemers in het algemeen en hulpdiensten in het bijzonder hebben bij de veiligheid op de weg, bij de doorstroming van het verkeer en bij de bruikbaarheid van de weg.
2.6. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit hebben kunnen komen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002
97-405.