ECLI:NL:RVS:2002:AE3661
Raad van State
- Hoger beroep
- E.M.H. Hirsch Ballin
- P.M.M. de Leeuw-van Zanten
- Rechtspraak.nl
Weigering ontheffing inrijverbod voetgangersgebied door burgemeester en wethouders van Purmerend
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem, die op 10 september 2001 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had een aanvraag ingediend voor ontheffing van het inrijverbod in het voetgangersgebied van de binnenstad van Purmerend, specifiek voor het parkeren van motorvoertuigen op een parkeerterrein achter haar kantoorpand. De burgemeester en wethouders van Purmerend hebben deze aanvraag op 25 januari 2000 afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar op 14 augustus 2000 ongegrond verklaard.
De Raad van State heeft de zaak op 3 mei 2002 behandeld, waarbij de appellante in persoon aanwezig was, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. Y. Welter. De burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door ambtenaren C.J. Kling en B.J. van der Meulen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gevraagde ontheffing ter beoordeling staat en niet de eerdere verkeersbesluiten die het voetgangersgebied hebben ingesteld.
De Afdeling concludeert dat de appellante niet heeft kunnen aantonen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie die een ontheffing rechtvaardigt. De rechtbank heeft terecht opgemerkt dat er voldoende alternatieven zijn voor de appellante in de nabijheid van haar kantoor, zoals betaalde parkeerplaatsen waarvoor zij een vergunning kan aanvragen. De kosten die hieraan verbonden zijn, maken deze alternatieven niet irrelevant. Bovendien zijn er ook openbare parkeerterreinen op loopafstand beschikbaar.
De Afdeling oordeelt dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid het besluit tot weigering van de ontheffing hebben kunnen handhaven. Het hoger beroep van de appellante wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.