200105033/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 3 september 2001 in het geding tussen:
gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Bij besluit van 17 februari 2000 heeft de raad van de gemeente Nuenen (hierna: de raad) het verzoek van appellant om toestemming voor het aanleggen van een begraafplaats op het perceel [locatie] afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2000 hebben gedeputeerde staten het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 september 2001, verzonden op 4 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 december 2001 hebben gedeputeerde staten een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2002, waar appellant in persoon, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J.H. van Dijk, ambtenaar der provincie, en de raad van de gemeente Nuenen, vertegenwoordigd door J.B.M.P. Willems, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging (hierna: de wet) kan een bijzondere begraafplaats slechts worden aangelegd en in stand gehouden door een kerkgenootschap dan wel door een privaatrechtelijk rechtspersoon of een natuurlijk persoon.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de wet wordt voor het aanleggen of uitbreiden van de bijzondere begraafplaats slechts de grond gebruikt die daartoe door de gemeenteraad is aangewezen.
2.2. Appellant wenst op zijn landgoed een eenvoudige begraafplaats aan te leggen voor twee graven, zonder bebouwing of zerken.
2.3. Appellant voert tevergeefs aan dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat gedeputeerde staten weliswaar drie van de vijf gronden tot afwijzing van het verzoek gegrond hebben verklaard, maar toch het gehele beroep ongegrond hebben verklaard.
Gedeputeerde staten hebben na afweging van alle belangen besloten dat de motieven van appellant niet van zo’n zwaar gewicht zijn dat zij zouden moeten prevaleren boven de argumenten die de gemeenteraad heeft gebruikt. Gedeputeerde staten hebben niet, zoals appellant stelt drie bezwaren gegrond verklaard, zij hebben alle belangen afgewogen en vervolgens het beroep ongegrond verklaard.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat feiten en omstandigheden die dateren van na het besluit van 3 oktober 2000, met name de vaststelling van de structuurvisie voor het betrokken gebied, waarin is voorzien in de aanleg van een nieuwe algemene begraafplaats, niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken, omdat gedeputeerde staten daarmee bij het nemen van dat besluit geen rekening hebben kunnen houden.
2.5. Voorts stelt appellant dat twee verhogingen van enkele centimeters over een oppervlakte van hoogstens 10 m² in een bos, dat ook nog eens op de natuurdoelenkaart staat, de ontwikkeling van geheel Nuenen niet zullen frustreren.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat gedeputeerde staten voor de beoordeling van het besluit van de raad aansluiting hebben kunnen zoeken bij de door de Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne opgestelde Inspectierichtlijn lijkbezorging. In dat kader is onder meer geadviseerd aandacht te besteden aan de inpassing in het ruimtelijke-ordeningsbeleid. De raad heeft ter zake overwogen dat de aanleg van een bijzondere begraafplaats ten behoeve van appellant niet opportuun is, gelet op de lange-termijnconsequenties van een dergelijke aanleg in het licht van het nog in ontwikkeling zijn van een structuurvisie voor het betrokken gebied. De rechtbank heeft terecht het beroep ongegrond geacht voor zover dit zich richtte tegen het oordeel van gedeputeerde staten dat dit standpunt van de raad niet onredelijk is.
Dat appellant zeer gehecht is aan de grond vormt niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat gedeputeerde staten het besluit van de raad tot afwijzing van het verzoek om ter plaatse een bijzondere begraafplaats aan te mogen leggen niet in redelijkheid hebben kunnen handhaven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002