200101484/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Exploitatiemaatschappij Veluwstaete B.V.", gevestigd te Putten,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 15 februari 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Ermelo.
Bij besluit van 28 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: burgemeester en wethouders) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bervast B.V." (hierna: Bervast B.V.) vrijstelling als bedoeld in artikel 5, derde lid, aanhef en sub c en d, van het vigerende bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998", en vergunning verleend voor het oprichten van een dubbel woonhuis met garages op het perceel Leuvenumseweg 15 en 15a te Ermelo, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie E, nummer 1234.
Bij besluit van 14 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en onder herroeping van het besluit van 28 maart 2000, de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2001, verzonden op 22 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante (rechtsopvolgster onder bijzonder titel van Bervast B.V.) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. van Zeijl, advocaat te Harderwijk, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, advocaat te Zwolle, en R.A. Oosterveer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [partij], voornoemd, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998" rust op het onderhavige perceel de bestemming “Woondoeleinden I”.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en sub l en m, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan, dat ziet op in de bestemming passende vrijstaande respectievelijk aan één zijde aan eengebouwde woningen in het deelgebied Bos uit de van deze voorschriften deeluitmakende bijlage Ruimtelijke karakteristiek, mag de afstand van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen respectievelijk de niet bebouwde zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan 7 m en mag de afstand van een bijgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen respectievelijk de niet bebouwde zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan 3 m.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en sub c en d, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en sub l, voor een afstand van een hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens van tenminste 3 m en van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en sub m, voor een afstand van een bijgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens van 0 m.
Artikel 4 II, derde lid onder twee, aanhef en onder 3.2.6, van de planvoorschriften vermeldt dat het karakter van het deelgebied Bos dient te worden bewaard en/of versterkt door middel van:
- het handhaven van het ruim bosachtige karakter van openbare
bermen en tuinen die in elkaar overlopen;
- handhaven en/of toepassen van minimale verharding;
- het tegengaan van verdichting;
- het handhaven van de bebouwingskarakteristiek van vrijstaande
woningen midden op een perceel, met rondom open ruimte;
- handhaving van de open ruimte tussen de korrels; verdichting van
erfbebouwing op en bij de erfgrenzen voorkomen moet worden,
behalve waar twee woningen aaneen zijn gebouwd (twee-onder-
- aaneenbouwen van panden of traveeën boven de korrelmaat is in
nieuwe situaties niet toegestaan.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten ten behoeve van het bouwplan geen vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 5, derde lid, aanhef en sub c en d, van het vigerende bestemmingsplan.
2.2.1. Niet in geschil is dat het perceel - blijkens de in de marge van artikel 4 opgenomen kaartjes - ligt in het deelgebied Bos; dat de omgeving van het perceel geen boskarakter heeft, zoals appellante meent, maakt dat niet anders. Anders dan appellante ter zitting heeft betoogd is de uitspraak van de Afdeling van 2 januari 2002 (nummer 200101991/1) hier niet relevant, nu die uitspraak ziet op een situatie waarin op grond van de voormelde kaartjes niet kon worden bepaald in welk deelgebied de percelen vallen.
Een beschrijving in hoofdlijnen is een weergave van de wijze waarop de doeleinden van het bestemmingsplan zouden moeten worden gerealiseerd. Volgens de beschrijving in hoofdlijnen zoals vermeld in artikel 4 II, derde lid onder twee, aanhef en onder 3.2.6, van de planvoorschriften, dient in dit deelgebied verdichting te worden tegengegaan teneinde het ruime karakter van de omgeving te behouden. Het standpunt van burgemeester en wethouders dat het bouwplan en de daarin neergelegde bebouwingsafstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen een verdichting tot gevolg heeft, acht de Afdeling niet onjuist. Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot het weigeren van de vrijstelling hebben kunnen besluiten. Ook hetgeen appellante aanvoert inzake de belangen van [partij] en inzake haar economische motieven voor het onderhavige bouwplan brengt de Afdeling niet tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het weigeren van de vrijstelling konden besluiten.
Het betoog van appellante kan dan ook niet slagen.
2.3. In hun memorie van antwoord hebben burgemeester en wethouders betoogd dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat de beschrijving in hoofdlijnen, in het bijzonder artikel 4 II, tweede lid, van de planvoorschriften, onverbindend is voorzover deze wordt gehanteerd als toetsingskader bij de beoordeling van aanvragen om bouwvergunning. Reeds omdat burgemeester en wethouders niet zelf hoger beroep hebben ingesteld, kan dit betoog niet in rechte worden beoordeeld. Anders dan burgemeester en wethouders ter zitting hebben aangevoerd, ziet hun betoog niet op een aspect dat de Afdeling ambtshalve dient te beoordelen. Vast staat en niet in geschil is immers dat het bouwplan – reeds vanwege de maatvoering - in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002