ECLI:NL:RVS:2002:AE3647

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102173/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor opslag en verkoop van vuurwerk door burgemeester en wethouders van Hengelo

In deze zaak gaat het om de weigering van de burgemeester en wethouders van Hengelo om appellant een vergunning te verlenen voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Het besluit tot weigering werd genomen op 19 maart 2001 en is op 20 maart 2001 verzonden. Appellant heeft op 2 mei 2001 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 12 februari 2002 zijn zowel appellant als de vertegenwoordigers van de gemeente verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de uitgangspunten voor de classificatie van het vuurwerk. Dit is gebaseerd op artikel 20.6 van de Wet milieubeheer, waaruit blijkt dat alleen bepaalde belanghebbenden beroep kunnen instellen.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de vergunning kan worden geweigerd indien de nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden voorkomen. In dit geval heeft de vergunningaanvraag betrekking op de opslag van 2.000 kg consumentenvuurwerk, waarbij de opslagplaats niet voldeed aan de vereiste afstand van bebouwing van derden. De weigering van de vergunning is onderbouwd met het Handboek milieuvergunningen, dat strikte afstandseisen stelt voor de opslag van vuurwerk. De Afdeling concludeert dat verweerders in redelijkheid de vergunning hebben kunnen weigeren, en dat er geen grond is voor vernietiging van het besluit. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200102173/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
en
burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2001, kenmerk 5594, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer geweigerd aan appellant een vergunning te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor de opslag en verkoop van vuurwerk aan de [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 20 maart 2001 verzonden.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.B.P. Wortelboer en M. Hassing, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerders hebben gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voorzover dat zich keert tegen de uitgangspunten voor classificatie van het vuurwerk.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Appellant heeft de grond inzake de uitgangspunten voor classificatie van het vuurwerk, waaruit volgt dat verweerders ook klasse 1.3 vuurwerk hebben beoordeeld, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komen verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. De vergunningaanvraag heeft betrekking op een inrichting voor de opslag en verkoop van 2.000 kg consumentenvuurwerk. De opslag vindt plaats in een vuurwerkbewaarplaats met twee kluizen die blijkens de aanvraag op ongeveer vijf meter afstand zijn gelegen van een pand van een derde. De verkoop van het vuurwerk geschiedt vanuit een ijzerwarenhandel die op 60 meter afstand van de opslagplaats is gelegen.
2.4. Appellant voert aan dat het besluit niet binnen de daartoe gestelde termijn is genomen.
De enkele overschrijding van deze termijn heeft niet tot gevolg dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Deze beroepsgrond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.5. Appellant stelt voorts dat verweerders de gevraagde vergunning ten onrechte hebben geweigerd.
2.5.1. Niet in geschil is dat het gaat om opslag van consumentenvuurwerk, gevarenklasse 1.4S en 1.4G. De vergunningaanvraag heeft, voorzover van belang, betrekking op een vuurwerkbewaarplaats zonder sprinklerinstallatie.
Verweerders hebben ter zitting toegelicht dat de weigering van de vergunning onder meer op het Handboek milieuvergunningen (verder te noemen: het Handboek) is gebaseerd. Gelet op de criteria in het Handboek moet bij de opslag van klasse 1.4G en 1.4S vuurwerk in een vuurwerkbewaarplaats zonder sprinklerinstallatie, een afstand van 15 meter van de deuropening van de vuurwerkbewaarplaats tot bebouwing van derden worden bewaard. Hieruit volgt dat hetgeen is aangevraagd op grond van het Handboek niet kan worden vergund. Deze afstand in het Handboek komt overeen met de eveneens door verweerders gehanteerde afstand op grond van de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 november 2000.
Reeds op deze grond is de Afdeling van oordeel dat verweerders in redelijkheid de gevraagde vergunning hebben kunnen weigeren. In hetgeen appellant overigens aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor vernietiging van het besluit.
2.6. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de uitgangspunten voor de classificatie van het vuurwerk betreft;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002
191-414.