200103244/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Berne Zorg, gevestigd te Heeswijk-Dinther,
appellante,
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft de gemeenteraad van Bernheze, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Kom Heeswijk-Dinther".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 8 mei 2001, nr. 711554, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.C.J.M. Smit en [gemachtigde]
en verweerders, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Bernheze, vertegenwoordigd door A. van Uden, daar gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor vrijwel de gehele bebouwde kom van Heeswijk-Dinther en is overwegend conserverend van aard. Het Abdij-complex Berne, het centrumgebied en de woongebieden Heilaren-Noord en Aa-park, maken geen deel uit van het plangebied. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan, voorzover dit voorziet in het leggen van conserverende bestemmingen op de gronden van de door appellante beheerde instellingen voor ouderenzorg. Het plan biedt te weinig flexibiliteit en had minimaal moeten voorzien in wijzigingsbevoegdheden, aldus appellante. Zij voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte wordt gesteld dat de plannen met betrekking tot de locatie Ter Weer onvoldoende concreet zijn. Voorts voert zij aan dat ten onrechte door verweerders wordt gesteld dat de plannen voor het bouwen van zorgwoningen op de locatie De Bongerd/Cunera moeten worden bezien binnen het woningbouwprogramma voor de gemeente in haar geheel en de in dat kader geldende woningbouwcontingenten. Verder heeft appellante bezwaar tegen de mogelijk beperkende strekking van een deel van het Beeldkwaliteitplan dat betrekking heeft op de hoek Abdijstraat.
2.3.1. De gemeenteraad heeft aan de gronden van de door appellante beheerde instellingen een conserverende bestemming toegekend. Hij heeft daarbij overwogen dat de ontwikkelingen met betrekking tot Ter Weer onvoldoende concreet zijn, zodat daarmee bij het vaststellen van het bestemmingsplan geen rekening kan worden gehouden en evenmin een wijzigingsbevoegdheid kan worden opgenomen. Met betrekking tot
De Bongerd/Cunera heeft de gemeenteraad niet ingestemd met het verzoek van appellante om een bestemming “Wonen” toe te kennen omdat de door appellante gewenste aanleunwoningen niet in het gemeentelijke woningbouwprogramma zijn opgenomen. Een wijzigingsbevoegdheid op dit punt acht hij evenmin gewenst nu onvoldoende zekerheid bestaat over de stedenbouwkundige vorm, massa en situering van de bedoelde woningen.
2.3.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien het plan, voorzover bestreden, in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben daaraan goedkeuring verleend. Zij stemmen in met het standpunt van de gemeenteraad met betrekking tot Ter Weer en wijzen in dit verband op de bereidheid van de gemeenteraad om, in overleg met appellante, mee te werken aan ontwikkelingen passend binnen zijn ruimtelijke, stedenbouwkundige en volkshuisvestingsbeleid. Met betrekking tot De Bongerd/Cunera wijzen verweerders erop dat het inleveren van intramurale bedden en de compensatie daarvoor dient te worden bezien binnen de gemeente als geheel. Voorts wijzen zij erop dat op dit punt afstemming binnen de regio dient plaats te vinden.
2.3.3. De plannen van appellante hebben betrekking op de verbouw en herinrichting van de door haar beheerde zorginstellingen voor de verpleging en verzorging van ouderen, De Bongerd/Cunera, gecombineerd met beperkte nieuwbouw in de vorm van zorg- of aanleunwoningen. Daarnaast wil zij haar verzorgingshuis Ter Weer sluiten en ter plaatse woningbouw voor senioren mogelijk maken, zo mogelijk gekoppeld aan diverse op deze doelgroep gerichte voorzieningen. Door wie dit laatste plan zal worden ontwikkeld, is nog niet beslist. Over de plannen wordt regelmatig overlegd met het gemeentebestuur.
Aan de Afdeling is niet gebleken dat de plannen van appellante voorzover die niet overeenkomen met de daaraan in het plan gegeven bestemming “Maatschappelijke en culturele voorzieningen”, op het moment van het vaststellen van het plan dermate concreet waren dat het plan redelijkerwijs een juridisch-planologisch kader voor deze plannen zou moeten bieden. Evenmin is gebleken dat op grond van de plannen van appellante een voldoende objectief begrensde wijzigingsbevoegdheid in het plan kon worden opgenomen. Voorts is niet gebleken dat de plannen van appellante met betrekking tot de bouw van woningen ten tijde van de vaststelling van het plan pasten binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel duidelijk geworden dat het gemeentebestuur bereid is om in voortgaand overleg met appellante aan de nadere invulling van haar plannen en de inpassing daarvan in het gemeentelijke beleid mee te werken. Ook verweerders staan niet afwijzend tegenover de plannen van appellante voorzover deze passen binnen hun beleid.
Met betrekking tot het bezwaar van appellante tegen de mogelijke beperkende strekking van een deel van het Beeldkwaliteitplan, overweegt de Afdeling als volgt. Het Beeldkwaliteitplan is opgenomen in de plantoelichting welke geen deel uitmaakt van het plan. Aan het Beeldkwaliteitplan komt daarom, evenals aan het overige deel van de plantoelichting, geen juridische betekenis toe. Bezwaren tegen de plantoelichting kunnen derhalve in beroep niet worden behandeld.
2.4. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002