ECLI:NL:RVS:2002:AE3632
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
- M.J. van der Zijpp
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren door gedeputeerde staten van Zuid-Holland
In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'Pametex B.V.' beroep ingesteld tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, waarbij de bezwaren van appellante tegen een aantal besluiten niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het besluit tot niet-ontvankelijkheid is genomen op 2 oktober 2001, waarna appellante op 16 november 2001 beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. De gronden van het beroep zijn later aangevuld op 18 december 2001. De verweerders hebben op hun beurt een verweerschrift ingediend op 28 februari 2002. De zaak is vervolgens door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, die de zaak op 17 mei 2002 heeft behandeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat, ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen. In dit geval heeft de Afdeling vastgesteld dat de bezwaarschriften van appellante niet de benodigde gronden bevatten, en dat appellante meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim te herstellen. De Afdeling concludeert dat de gedeputeerde staten bevoegd waren om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft appellante betoogd dat de gang van zaken rondom de behandeling van haar bezwaarschriften verwarrend was, maar de Afdeling oordeelt dat appellante duidelijk is geïnformeerd over de termijnen voor het indienen van de motivering van haar bezwaren. De beroepsgrond van appellante wordt verworpen, en de Afdeling komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 5 juni 2002.