ECLI:NL:RVS:2002:AE3627

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200485/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor milieu-inrichting en geluidseisen

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening aan de besloten vennootschap "Green-Fish B.V." door de burgemeester en wethouders van Werkendam. Op 4 december 2001 werd aan appellante een revisievergunning verleend op basis van de Wet milieubeheer voor een inrichting die bestemd is voor het verpakken, ompakken, uitprijzen en opslaan van vis, gelegen aan de Oude Beeck 4 en 5 en de Sijlweg 12 te Werkendam. Dit besluit werd op 13 december 2001 ter inzage gelegd. Appellante heeft op 22 januari 2002 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij het niet eens was met de aan de vergunning verbonden voorschriften, met name voorschrift 7.2.1, dat een termijn van zes maanden stelde voor het treffen van maatregelen met betrekking tot geluid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 mei 2002 behandeld. Tijdens de zitting was appellante vertegenwoordigd door gemachtigden en verweerders door ing. H. van den Bruele, ambtenaar van de gemeente. De Afdeling overweegt dat de Wet milieubeheer verweerders een zekere beoordelingsvrijheid biedt bij het verlenen van vergunningen, maar dat deze vrijheid begrensd is door de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Appellante betoogde dat de termijn voor het treffen van geluidmaatregelen te kort was, gezien de geschiedenis van de inrichting en de benodigde investeringen.

De Afdeling oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijn niet haalbaar is. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 5 juni 2002.

Uitspraak

200200485/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Green-Fish B.V.", gevestigd te Werkendam,
appellante,
en
burgemeester en wethouders van Werkendam,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2001, kenmerk W491, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting bestemd voor het verpakken, ompakken, uitprijzen en opslaan van vis alsmede de opslag van verpakkingsmateriaal gelegen aan de Oude Beeck 4 en 5 en de Sijlweg 12 te Werkendam. Dit aangehechte besluit is op 13 december 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door ing. H. van den Bruele, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Bij de toepassing van artikel 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2. Appellante kan zich niet verenigen met het aan de vergunning verbonden voorschrift 7.2.1. In dit voorschrift is bepaald dat de in de voorschriften 7.2.2 tot en met 7.2.9 voorgeschreven maatregelen met betrekking tot geluid binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit moeten zijn uitgevoerd. Naar de mening van appellante is deze termijn, mede gelet op de geschiedenis van de inrichting en de aanzienlijke investering die het treffen van de maatregelen met zich brengt, te kort.
2.3. De maatregelen dienen te worden getroffen teneinde aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. Verweerders staan, kort weergegeven, op het standpunt dat de voor het treffen van deze maatregelen gegeven termijn voldoende moet worden geacht. Appellante heeft volgens hen niet aannemelijk gemaakt dat de termijn niet haalbaar is.
Het beroepschrift noch het verhandelde ter zitting geeft de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat verweerders dit standpunt niet op goede gronden hebben kunnen innemen.
2.4. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002
262-415.