200105653/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. burgemeester en wethouders van Bernheze,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 26 juni 2001, hebben burgemeester en wethouders van Bernheze het “Wijzigingsplan Derptweg 13-15" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 11 september 2001, nummer 767724, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 13 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, en appellant sub 2 bij brief van 14 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door L.F.M. van den Bogaard, ambtenaar van de gemeente, appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en verweerders, vertegenwoordigd door J.V. Nefkens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [belanghebbenden], bijgestaan door mr. D. Wintraecken, gemachtigde.
2.1. Het plan voorziet in wijziging van het bij besluit van 19 november 1998 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied” wat betreft het perceel [locatie]. Dit perceel is onder meer bestemd tot “Agrarische bedrijfsdoeleinden”. Het plan voorziet in wijziging van deze bestemming in de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden VR2, vakantiegroepsverblijf”. Aldus wordt beoogd het gebruik van voormalige varkensstallen als vakantiegroepsverblijf mogelijk te maken.
2.2. Verweerders hebben bij hun bestreden besluit goedkeuring aan het wijzigingsplan onthouden. Daartoe hebben zij in de eerste plaats overwogen dat niet wordt voldaan aan de in artikel 24, zevende lid, onder e, sub 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze” opgenomen voorwaarde, dat het te vestigen vakantiegroepsverblijf geen belemmeringen oplevert voor de omringende functies, nu de afstand tussen het bouwblok van de melkrundveehouderij aan de [locatie] en de als vakantiegroepsverblijf in te richten gebouwen aan de [locatie] ongeveer 38 m bedraagt, terwijl ter voorkoming van stankhinder een afstand van 50 m dient te worden aangehouden. De inpandige burgerwoning in de stal aan de [locatie], op 20 m van het bouwblok van de melkrundveehouderij, kan naar het oordeel van verweerders niet als een reeds bestaande belemmering voor de uitbreiding van dit bedrijf worden beschouwd, nu dit slechts een tijdelijke situatie betreft.
Voorts hebben verweerders overwogen dat verblijfsrecreatie binnen een hindercirkel uit milieuhygiënisch oogpunt ongewenst is en dat het aanbod van groepsaccommodaties al relatief groot is.
2.3. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat de inpandige burgerwoning in de stal aan de[locatie] wel als bestaande belemmering voor de ontwikkeling van de melkrundveehouderij aan de [locatie] moet worden beschouwd, nu de vraag of die woning in overeenstemming is met het bestemmingsplan geen rol speelt in het kader van vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. Voorts voeren zij aan dat ook in verband met de cumulatieve geurhinder uitbreiding van het bedrijf niet mogelijk is. Ook stellen burgemeester en wethouders dat toetsing aan economische criteria achterwege dient te blijven.
J.H. van der Wijst bestrijdt dat meergenoemde inpandige burgerwoning een illegale woonvoorziening is, die slechts tijdelijk en onder een aantal voorwaarden is toegestaan.
2.4. De aanwezigheid van twee woningen op het perceel [locatie] is in strijd met het beleid van verweerders om verstening van het buitengebied tegen te gaan. Dit beleid is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Gelet hierop en mede in aanmerking nemend de omstandigheden waaronder destijds voor de meest recente, vrijstaande woning aan de [locatie] vergunning is verleend, konden verweerders in redelijkheid van het op termijn beëindigen van de bewoning van de inpandige woning uitgaan. De omstandigheid dat, zoals in beroep wordt aangevoerd, de woning onder het overgangsrecht zou vallen maakt dit niet anders, aangezien ook dit betekent dat van beëindiging van het gebruik binnen de planperiode moet worden uitgegaan.
De realisering van het vakantiegroepsverblijf heeft tot gevolg dat een gedeelte van het bouwblok van de melkrundveehouderij niet zal kunnen worden benut voor verplaatsing of uitbreiding van de stallen. De vraag aan welke beperkingen dit bedrijf overigens onderworpen is, dient in een ander kader beantwoord te worden.
Verweerders hebben mitsdien op goede gronden geoordeeld dat het wijzigingsplan in strijd is met artikel 24, zevende lid, onder e, sub 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze” en reeds hierom goedkeuring aan het plan kunnen onthouden. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
2.5. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. De Groot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002