ECLI:NL:RVS:2002:AE3325

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105739/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan voor woningbouw in Raalte en bezwaren van omwonenden

Op 29 mei 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van een wijzigingsplan door de gedeputeerde staten van Overijssel. Het wijzigingsplan, vastgesteld door de burgemeester en wethouders van Raalte op 3 juli 2001, beoogde de bouw van vijf woningen langs de Molenweg te Raalte. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan, omdat zij vreesden voor parkeeroverlast en een negatieve impact op hun woon- en leefklimaat. De Afdeling heeft de zaak op 19 april 2002 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Afdeling overwoog dat de burgemeester en wethouders bekend waren met de feitelijke situatie en dat er geen juridische mogelijkheid was om de Molenweg te verbreden. De Afdeling concludeerde dat de bouw van de vijf woningen geen onaanvaardbare overlast voor omwonenden zou veroorzaken en dat de parkeerdruk binnen aanvaardbare grenzen kon blijven. De Afdeling oordeelde dat de goedkeuring van het wijzigingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van appellanten ongegrond waren. De uitspraak resulteerde in de afwijzing van het beroep van appellanten, waarbij de Afdeling de goedkeuring van het wijzigingsplan door de gedeputeerde staten bevestigde.

De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van belangen bij de goedkeuring van wijzigingsplannen en de rol van de gemeentelijke en provinciale autoriteiten in dit proces. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200105739/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
en
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2001, hebben burgemeester en wethouders van Raalte het wijzigingsplan "Raalte Centrum e.o. 1997, wijziging 2000-4/Molenweg" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 25 september 2001, kenmerk RWB/2001/3232, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door drs. E. Munneke, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord burgemeester en wethouders van Raalte, vertegenwoordigd door mr. S.F. Supusepa, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Met het wijzigingsplan (hierna: het plan) wordt beoogd de bouw van een vijftal woningen mogelijk te maken langs de Molenweg te Raalte op het terrein van de voormalige feestzaal/danszaal met bar van de horeca-gelegenheid “Het Wapen van Raalte” en de daarachter gelegen strook grond. Het wijzigingsplan is gebaseerd op de in artikel 18, derde lid van de voorschriften van het bestemmingsplan “Raalte centrum e.o. 1997” (hierna: het moederplan) opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.2. Appellanten stellen dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Zij voeren aan dat in het plan geen rekening is gehouden met de bestaande, feitelijke situatie. Tevens vrezen appellanten voor aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van parkeeroverlast en beschadiging van auto’s.
2.3. Burgemeester en wethouders stellen dat zij bekend zijn met de feitelijke situatie, maar dat zowel fysiek als juridisch de mogelijkheid ontbreekt om de Molenweg te verbreden. Bovendien zullen de vijf te bouwen woningen geen onaanvaardbare overlast voor omwonenden met zich meebrengen.
2.4. Verweerders achten het niet aannemelijk dat de in het plan opgenomen bouwmogelijkheid voor de vijf woningen tot verkeersonveilige situaties op de Molenweg zal leiden.
2.5. Ingevolge artikel 11 van de Wet op de ruimtelijke ordening, voorzover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Ingevolge artikel 18, derde lid, van de voorschriften van het moederplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen de aanduiding “wijzigingsgebied 6” te wijzigen van “Horecadoeleinden”en “Groenvoorzieningen” in “Woondoeleinden”.
De Afdeling overweegt dat met het bestaan van de door verweerders goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het moederplan, de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel gegeven is. In zoverre hebben verweerders dan ook met burgemeester en wethouders het bouwen van woningen ter plaatse in beginsel aanvaardbaar kunnen achten. Dit neemt echter niet weg dat het bij een wijziging gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht, zodat het feit dat aan de in het moederplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, de plicht van het gemeentebestuur en gedeputeerde staten onverlet laat om in de besluitvorming omtrent de vaststelling respectievelijk de goedkeuring van het wijzigingsplan na te gaan of, gelet op andere betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.5.1. Ten aanzien van het betoog van appellanten inzake de te verwachten parkeeroverlast, merkt de Afdeling op dat blijkens de stukken in het plan van 1,3 parkeerplaatsen per woning is uitgegaan. Mede gelet op het feit dat het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de norm die gehanteerd wordt in de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 1996” en het feit dat bij elk van de vijf te bouwen woningen voldoende mogelijkheden zijn om twee auto’s op het eigen erf te kunnen parkeren, is niet aannemelijk dat de parkeerdruk niet tot een aanvaardbaar niveau beperkt kan blijven.
Wat betreft het bezwaar van appellanten dat er onvoldoende speelruimte voor kinderen is, ten gevolge waarvan kinderen tussen de auto’s zullen gaan spelen -met alle gevaren van dien- merkt de Afdeling op dat blijkens het verhandelde ter zitting door de gemeente reeds gronden zijn aangekocht voor een nieuwe speelgelegenheid, die op korte termijn zal worden ingericht.
Gelet op het vorenstaande is de vrees van appellanten voor schade aan geparkeerde auto’s ten gevolge van spelende kinderen of wegens gebrek aan voldoende parkeerplaatsen ongegrond.
De Molenweg heeft de bestemming “Verblijfsdoeleinden” en heeft ter hoogte van de woningen van appellanten een maximale breedte van vier meter. De Molenweg valt buiten de grenzen van het wijzigingsplan. De breedte van deze weg verandert als gevolg van het wijzigingsplan niet. Niet is gebleken dat de komst van de vijf te bouwen woningen –mede gelet op de breedte van de weg- tot problemen met betrekking tot de doorstroming van het verkeer zal leiden. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat het gemeentebestuur verkeersmaatregelen kan treffen, waartoe het ook reeds heeft besloten.
Ten aanzien van de stelling van appellanten dat er in plaats van een aantal van de vijf woningen parkeerhavens en een voetpad in het plan dienen te worden opgenomen, merkt de Afdeling op dat het moederplan in artikel 18, derde lid, van de voorschriften slechts wijziging van de bestemming in “Woondoeleinden” mogelijk maakt, en derhalve verbreding van de Molenweg niet toestaat.
2.5.2. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002
234-425.