200105061/2.
Datum uitspraak: 29 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats]
burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerders.
Bij besluit van 12 april 2001, kenmerk BM/1962, hebben verweerders de aanvraag van appellante voor een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een pluimveehouderij gelegen op de percelen [locaties] te [plaats] buiten behandeling gelaten omdat bij de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.
Bij besluit van 21 augustus 2001, verzonden op 30 augustus 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 november 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2001, waar appellante vertegenwoordigd door ing. B. Wopereis, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door M.R. van Dijke en mr. L.M.W. Gratama, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 april 2001 ongegrond verklaard en hebben zij dit besluit gehandhaafd. Voor de motivering van het bestreden besluit hebben zij verwezen naar het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 1 augustus 2001. Verweerders hebben de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat zij van mening zijn dat deze betrekking heeft op het oprichten van een inrichting waarin 92.340 opfokhennen zullen worden gehouden. Volgens verweerders is er sprake van oprichten, omdat het gehele veebestand wordt vervangen door een ander veebestand.
2.2. Appellante is van mening dat verweerders de aanvraag ten onrechte niet in behandeling hebben genomen. Zij betoogt dat geen milieu-effectrapport behoeft te worden opgesteld omdat de aanvraag slechts betrekking heeft op de uitbreiding van een reeds bestaande vergunde inrichting met een nieuwe stal. Het aantal opfokhennen dat in deze nieuwe stal zal worden gehuisvest, blijft binnen de drempelwaarde, aldus appellante.
2.2.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna te noemen: het Besluit) en categorie 14 van onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit moet bij de voorbereiding van een besluit waarop afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn, ter zake van de oprichting van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 60.000 plaatsen voor hennen, een milieu-effectrapport worden gemaakt.
In onderdeel A, onder 2, van de bijlage behorende bij het Besluit wordt onder ‘oprichting van een inrichting’ mede verstaan een uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie.
Ingevolge artikel 7.27, eerste lid, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag een besluit bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.12 tot en met 7.26.
Ingevolge artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer laat het bevoegd gezag een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 7.27 buiten behandeling indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.
2.2.2. De aangevraagde revisievergunning heeft betrekking op het samenvoegen van twee inrichtingen, te weten het vleeskuikenbedrijf gelegen op het perceel [locatie B] en de rundveehouderij gelegen op het perceel [locatie A], tot één inrichting. Deze beide bedrijven vormden in het verleden reeds één inrichting maar zijn door vergunninghoudster gesplitst om de verkoop van de bedrijven te vergemakkelijken. Ter zitting is gebleken dat de twee bedrijven weer worden samengevoegd omdat de verkoop van de afzonderlijke bedrijven niet is gelukt. Uit de stukken is gebleken dat voor het vleeskuikenbedrijf op 27 april 2000 krachtens de Wet milieubeheer revisievergunning is verleend, terwijl op 3 mei 2000 voor de rundveehouderij revisievergunning is verleend. Volgens de aanvraag zullen geen dieren meer worden gehouden in de rundveehouderij en wordt naast de vier reeds bestaande stallen van het vleeskuikenbedrijf een nieuwe stal F aangevraagd, die zal worden opgericht op de plaats van de af te breken rundveestal. Het is de bedoeling in deze nieuwe stal 27.500 opfokhennen te huisvesten.
Nu de aanvraagde revisievergunning betrekking heeft op het samenvoegen van twee bestaande inrichtingen, die beide reeds vergund waren, is de Afdeling van oordeel dat de aanvraag geen betrekking heeft op het oprichten van een inrichting voor het houden van pluimvee.
De aanvraag heeft onder andere betrekking op de uitbreiding van de inrichting ten opzichte van de onderliggende vergunningen met een nieuwe stal F. Nu het aantal daarin te houden opfokhennen, 27.500 stuks, kleiner is dan de drempelwaarde zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit bestaat geen verplichting om een milieu-effectrapport te maken. Gelet hierop is artikel 7.28 van de Wet milieubeheer niet van toepassing en hadden verweerders de aanvraag op deze grondslag niet buiten behandeling kunnen laten. Het bezwaar treft doel.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 21 augustus 2001;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Geldermalsen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Geldermalsen te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de gemeente Geldermalsen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht € 204,20 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Beurmanjer-de Lange
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002