ECLI:NL:RVS:2002:AE3315
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- M.G.J. Parkins-de Vin
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- M.E.E. Wolff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing raad voor rechtsbijstand over vergoeding rechtsbijstand
Op 29 mei 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft een besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage, dat op 13 december 2000 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 7 augustus 2000, waarin de vergoeding voor verleende rechtsbijstand in een cassatieprocedure was vastgesteld op ƒ 1156,20 (€ 524,66). De rechtbank had op 3 oktober 2001 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
De appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij hij op 15 november 2001 zijn bezwaren bij de Raad van State indiende. De Raad van State heeft de zaak op 2 mei 2002 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was. In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de vraag of de raad voor rechtsbijstand de vergoeding op juiste gronden had vastgesteld. De rechtbank had overwogen dat, nu vaststaat dat de strafzaak in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer was behandeld, de raad op juiste wijze zes punten had toegekend op basis van artikel 15, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2002.