200103499/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten], wonend te [woonplaats],
3. [appellant], wonend te [woonplaats],
4. [appellant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 9 november 2000 heeft de gemeenteraad van Lingewaal, op voorstel van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2000, gewijzigd vastgesteld het bestemmingsplan "Zeiving 2000".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 22 mei 2001, RE2000.103737, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 12 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2001, appellanten sub 2 bij brief van 16 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2001, appellant sub 3 bij brief van 18 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2001, en appellant sub 4 bij brief van 18 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2001, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 augustus 2001. Appellant sub 4 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 2 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa, appellant sub 3, vertegenwoordigd door K. Ulmer, appellant sub 4, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. De raad van de gemeente Lingewaal heeft zich doen vertegenwoordigen door F.J.M. de Bruijn en G.J. Mensink, wethouder respectievelijk ambtenaar van de gemeente. Voorts heeft daar namens Houtconstructie Vuren Holding B.V. mr. A.P. Cornelissen het woord gevoerd.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein “De Zeiving” nabij de kern Vuren. Het nieuwe bedrijventerrein heeft een oppervlakte van ongeveer 1,5 ha. Daarnaast is een bestaande woning in het plan opgenomen.
2.3. [appellanten sub 2] wonen aan de [locaties] en [appellant sub 3] aan de [locatie]. Zij betogen dat uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in strijd is met het streekplanbeleid en dat geen noodzaak voor uitbreiding bestaat. Zij stellen dat het horen naar aanleiding van hun zienswijzen niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Voorts stellen zij dat in het gebied landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
2.3.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergroting van het bestaande bedrijventerrein in zuidelijke richting noodzakelijk is om enkele bestaande lokale bedrijven uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Er is geen sprake van aantasting van natuur en/of landschappelijke waarden nu het een braakliggend stuk grond betreft.
2.3.2. Verweerders achten dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat de juiste planprocedure is gevolgd en dat er geen ruimtelijke argumenten bestaan om de ter plaatse gevestigde bedrijven geen uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Het streekplan laat een dergelijke ontwikkeling toe. De landschappelijke waarden zijn niet van dien aard dat de uitbreiding van het bedrijventerrein zich hier niet mee verdraagt. Gelet hierop hebben zij het plan - in zoverre - goedgekeurd.
2.3.3. De Afdeling is niet gebleken dat de zienswijzen van appellanten vooringenomen zouden zijn beoordeeld, danwel dat niet zou zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 23, eerste lid, onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3.4. In het Streekplan Gelderland 1996, zoals dat luidt na de partiële herziening van 21 juni 2000, is een onderscheid gemaakt tussen kernen met enerzijds een bovenregionale, regionale en subregionale functie en anderzijds kernen waaraan uitsluitend een lokale functie is toegekend. De kern Lingewaal is in het streekplan aangeduid als kern met een lokale functie voor werken en voorzieningen. Het terrein behoort tot het gebied dat is aangeduid als landelijk gebied D. Uitbreiding van bedrijventerreinen met een lokale functie ten behoeve van de in de gemeente aanwezige en zich ontwikkelende nieuwe lokale bedrijvigheid is mogelijk. Uit de stukken blijkt dat bij lokale bedrijven die op het bestaande industrieterrein “Zeiving” zijn gevestigd een urgente behoefte aan uitbreiding bestaat. De Afdeling is van oordeel dat het bieden van een beperkte uitbreidingsmogelijkheid aan deze bedrijven op een terrein grenzend aan het bestaande industrieterrein niet onredelijk is en in overeenstemming is met het streekplanbeleid. Zij overweegt daarbij dat deze bedrijven sinds jaren daar gevestigd zijn en de werknemers voornamelijk uit Vuren en omgeving afkomstig zijn. Voorts overweegt de Afdeling dat verweerders een uitbreiding in zuidelijke richting redelijk hebben kunnen achten nu deze bedrijven zijn gevestigd op het meest zuidelijk gelegen deel van het bestaande industrieterrein.
2.3.5. Ten aanzien van de door appellanten gestelde aantasting van het karakteristieke open landschap overweegt de Afdeling met verweerders dat, door de hoge ligging van de Waaldijk ten opzichte van het plangebied en het uitzicht vanaf de dijk op het bestaande industrieterrein, de uitbreiding hiervan op de tussenliggende strook nauwelijks zal leiden tot aantasting van het open landschap. Blijkens de stukken zijn met enkele bedrijven exploitatieovereenkomsten gesloten. Gelet hierop mochten verweerders ervan uit gaan dat de aanleg van de afschermende groenstrook is gegarandeerd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat aanwezige natuur- en landschappelijke waarden zodanig zijn dat verweerders daar overwegende betekenis aan hadden moeten toekennen. Van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden is niet gebleken.
Wat betreft het bezwaar van appellanten met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan is de Afdeling, gelet op de gesloten exploitatieovereenkomsten, van oordeel dat verweerders terecht hebben overwogen dat zij geen reden hebben om aan te nemen dat het plan in financieel opzicht niet uitvoerbaar is. Hetgeen appellanten nog hebben gesteld omtrent het bestemmingsplan “Betuweroute en omgeving” en de daarin voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein in noordelijke richting valt buiten het kader van de onderhavige procedure. Anders dan appellanten kennelijk menen waren verweerders dan ook niet gehouden om dat plan in het bestreden besluit te betrekken.
2.3.6. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.3.7. De beroepen van [appellanten sub 2] en van [appellant sub 3] zijn ongegrond.
2.4. [appellant sub 4] heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding “B3-1” van een perceel aan de [locatie] te [plaats], dat thans eigendom is van Houtconstructie Vuren B.V..
Hij betoogt dat er geen reden is om de afstand tussen de woning aan de [locatie woning] en de voorziene bedrijfsbebouwing niet aanvaardbaar te achten. [Appellant sub 1] heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding “B3-1” voor een deel van zijn naastgelegen perceel.
2.4.1. De gemeenteraad heeft aan de percelen de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” gegeven met de nadere aanduiding “B3-1”. Aan het perceel van [appellant sub 1] is voor het overige deel de aanduiding “B3-2” toegekend. Voorts is een bebouwingspercentage van 70 opgenomen.
De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoende mogelijkheden biedt voor de bedrijfsvoering, terwijl de overlast voor de omgeving beperkt zal zijn.
2.4.2. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en hebben aan de aanduiding “B3-1” hun goedkeuring onthouden. Zij hebben daarbij overwogen dat de planregeling, naast opslag en verwerking van hout ook andere bedrijfsactiviteiten toestaat. Zij achten een afstand van 40 meter vanaf de woning aan de [locatie woning] niet aanvaardbaar en achten een planregeling noodzakelijk die slechts bedrijfscategorie 1 of 2 mogelijk maakt.
2.4.3. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerders de aanbevolen afstanden uit de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering” aan hun besluit ten grondslag hebben gelegd. De Afdeling acht dit niet onjuist.
Zij acht het standpunt van verweerders dat bedrijfscategorie 3.1 op deze percelen niet aanvaardbaar is, gezien de afstand tussen de percelen van appellanten en de woning aan de [locatie woning], niet onredelijk. Hierbij overweegt de Afdeling met verweerders dat deze bedrijfscategorie de vestiging van bedrijven mogelijk maakt waarvoor op grond van de brochure afstanden worden aanbevolen die groter zijn dan de bestaande afstand tussen de woning en de percelen. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning zou alsdan niet kunnen worden gegarandeerd. Dat de huidige eigenaren van de percelen voornemens zouden zijn hierop bedrijven te vestigen waarvoor een grootst aanbevolen afstand van 50 meter geldt, doet hier niet aan af. Immers, in deze procedure is bepalend welke bedrijfsactiviteiten het plan toelaat. Inzake het betoog van [appellant sub 1] dat verweerders tot een ander oordeel hadden moeten komen nu zijn perceel op een grotere afstand van de woning zou zijn gelegen dan het perceel van [appellant sub 4] merkt de Afdeling op dat uit de plankaart blijkt dat de afstand tussen beide percelen en de woning vrijwel gelijk is.
2.4.4. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht – in zoverre - goedkeuring onthouden aan het plan.
2.4.5. Het beroep van [appellant sub 4] en [appellant sub 1] is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002