ECLI:NL:RVS:2002:AE2847

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104535/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van horecabedrijf voor bewegwijzering langs Rijksweg A67

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Horeca Exploitatie Nobis Asten B.V. tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 27 juli 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Minister van Verkeer en Waterstaat had op 26 juni 2000 geweigerd het horecabedrijf van appellante op te nemen in de bewegwijzering langs de Rijksweg A67. Dit besluit werd door de Minister op 21 november 2000 bevestigd, waarna appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State. De Minister stelde dat het horecabedrijf niet voldeed aan de richtlijnen voor bewegwijzering, die vereisen dat er voor weggebonden restaurants een onderlinge afstand van ongeveer 40 kilometer moet zijn. Appellante betoogde dat de verkeersveiligheid in het geding was en dat haar bedrijf meer voorzieningen bood dan de reeds aangeduide restaurants. De Raad van State oordeelde dat de Minister zijn beleid niet onredelijk had toegepast en dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200104535/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Horeca Exploitatie Nobis Asten B.V., gevestigd te Asten,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 juli 2001 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2000 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) geweigerd het horecabedrijf van appellante op te nemen in de bewegwijzering langs de Rijksweg A67 aan het wegvak Liessel-Asten, alsmede aan het wegvak Someren-Asten ter hoogte van de afslag nummer 36 te Asten.
Bij besluit van 21 november 2000 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 juli 2001, verzonden op 31 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 december 2001 heeft de Minister een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bestuurder van appellante, en de Minister, vertegenwoordigd door D.J.M. Elshof en N.P.M. Timmermans, beiden ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Minister heeft zich op het standpunt gesteld, dat het horecabedrijf van appellante op grond van het door hem gevoerde beleid, als onderdeel van de “Richtlijnen bewegwijzering, deel aanduidingsbeleid”, (hierna: de Richtlijnen) niet in aanmerking kan worden gebracht om als hotel-restaurant in de bewegwijzering langs de rijksweg te Asten te worden aangeduid. Dit beleid gaat voor weggebonden, direct langs de snelweg gelegen, restaurants, eventueel met beperkte logeergelegenheid, uit van een onderlinge afstand van ongeveer 40 kilometer. Niet-weggebonden restaurants, zoals appellantes bedrijf, kunnen op grond van dit beleid, in afwachting van realisatie van een weggebonden voorziening, tijdelijk onder dezelfde voorwaarden als weggebonden restaurants voor aanduiding in aanmerking komen. Nu appellantes bedrijf zich bevindt tussen twee op grond van dit beleid reeds aangeduide, op een afstand van circa 40 kilometer van elkaar gelegen (niet-weggebonden) voorzieningen, te weten Motel Eindhoven en het wegrestaurant te Sevenum, kan de aanvraag van appellante niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.2. Zoals de Afdeling reeds in de uitspraak inzake R01.91.2594 van 16 februari 1996, gewezen naar aanleiding van eenzelfde door appellante in 1991 gedane aanvraag, die door de Minister toen ook met eenzelfde motivering als hierboven vermeld is afgewezen, heeft overwogen kan vorenstaand beleid alsook de stringente toepassing daarvan door de Minister niet onredelijk worden geacht. Het beroep van appellante tegen de afwijzing werd door de Afdeling bij die uitspraak verworpen.
Er bestaat geen aanleiding op de in deze uitspraak vervatte oordelen van de Afdeling terug te komen. Voorzover appellante meent dat de Afdeling daarin ten onrechte ervan is uitgegaan dat het in de Richtlijnen neergelegde beleid inhoudt dat er voor beide rijrichtingen niet meer dan één al dan niet weggebonden aangeduide voorziening aanwezig is elke 40 kilometer in plaats van elke 40 kilometer één aparte voorziening voor elke rijrichting moet dat standpunt als onjuist worden verworpen. Uit de Richtlijnen kan niet anders worden opgemaakt dan dat bepalend is het aantal aangeduide voorzieningen per rijrichting. Eén voorziening per 40 kilometer aangeduid voor beide rijrichtingen is derhalve voldoende.
Het vorenstaande betekent dat de thans voorliggende aanvraag slechts voor toewijzing in aanmerking kan komen indien ten opzichte van de situatie ten tijde van de uit 1991 daterende aanvraag thans sprake is van in het kader van het beleid relevante gewijzigde omstandigheden.
2.3. Appellante is van oordeel dat dat het geval is. Zij heeft in dit verband in de eerste plaats aangevoerd dat gezien de toenemende verkeersintensiteit op de A67 en het grote aantal personen (circa 850.000) dat jaarlijks een bezoek brengt aan haar bedrijf het in het belang van de verkeersveiligheid, welke de Richtlijnen beogen te bevorderen, is dat dit bedrijf tijdig wordt aangeduid. Aldus wordt een vlotte, veilige en efficiënte afwikkeling van het verkeer bevorderd en worden verkeersongevallen als gevolg van het te laat veranderen van rijstrook voorkomen.
Daarnaast heeft zij erop gewezen dat haar bedrijf vooral aan het sedert 1991 in belangrijke mate toegenomen beroepsgoederenvervoer vele voorzieningen biedt, die bij het wegrestaurant te Sevenum en het Motel te Eindhoven ontbreken, en waarvan in ieder geval een aantal ingevolge de Richtlijnen mede met het oog op de verkeersveiligheid vereist zijn.
2.4. Vooropgesteld zij dat aanduidingsborden langs een snelweg de verkeersveiligheid niet alleen kunnen bevorderen, doch ook en met name indien zij in grote aantallen aanwezig zijn daaraan afbreuk kunnen doen, omdat zij de aandacht van de verkeersdeelnemer afleiden van hetgeen zich op de weg afspeelt.
Dat zich hier de situatie voordoet dat aanduidingsborden van appellantes bedrijf de verkeersveiligheid zouden vergroten is door appellante niet aannemelijk gemaakt. De gegevens die appellante heeft overlegd met betrekking tot verkeersongevallen hebben geen betrekking op het wegvak in de nabijheid waarvan appellantes bedrijf is gelegen. Ook overigens is niet gebleken dat op dat wegvak dan wel de afritten naar appellantes bedrijf sprake zou zijn van een onveilige situatie, die het plaatsen van de gewenste aanduidingsborden noodzakelijk zou maken.
2.4.1. Evenmin heeft appellante aannemelijk gemaakt dat het wegrestaurant te Sevenum dan wel Motel Eindhoven niet (meer) zouden voldoen aan de eisen die de Richtlijnen stellen om voor een aanduiding in aanmerking te komen. Wat betreft het wegrestaurant te Sevenum zijn door appellante geen concrete punten naar voren gebracht waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Nu de Minister een en ander bovendien gemotiveerd heeft betwist, moet er dan ook van worden uitgegaan dat daarvan ten aanzien van die voorziening geen sprake is. Wat betreft Motel Eindhoven heeft appellante aangevoerd dat daar (tenzij over een kamer in het Motel wordt beschikt) geen douchegelegenheden, geen communicatiemiddelen en geen gratis toegankelijke parkeerplaatsen voor vrachtauto’s aanwezig zijn. De stelling dat in Eindhoven geen douchegelegenheden en communicatiemiddelen aanwezig zijn heeft appellante echter tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door de Minister niet met enig bewijsmiddel gestaafd, zodat daaraan voorbij dient te worden gegaan.
Ten aanzien van de parkeerplaatsen voor vrachtauto’s kan er gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van uitgegaan worden dat Motel Eindhoven in ieder geval over een aantal (5 à 6) gratis toegankelijke parkeerplaatsen voor vrachtauto’s beschikt. Anders dan appellente meent eisen de Richtlijnen (zie blz. 42 en blz. 84 onder 4.6) ook niet dat over een groot aantal parkeerplaatsen voor vrachtauto’s wordt beschikt, doch slechts dat wordt beschikt over voldoende bij het bedrijf behorende parkeerruimte, die in redelijke overeenstemming is met de bezoekerscapaciteit. Uit hetgeen voorts (op blz. 42 bovenaan en blz. 87 onder 6.3) wordt opgemerkt kan bovendien worden opgemaakt dat een niet weggebonden bedrijf, als Motel Eindhoven, ook kan worden aangeduid wanneer parkeerruimte voor vrachtauto’s ontbreekt.
Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat Motel Eindhoven op het punt van parkeerruimte voor vrachtauto’s niet aan de in de Richtlijnen op dit punt gestelde eisen zou voldoen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
97-405.