ECLI:NL:RVS:2002:AE2840

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001109/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • J.J. Vis
  • A. Kosto
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor het onder zich hebben van Vuursalamanders op grond van de Natuurbeschermingswet

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 mei 2002 uitspraak gedaan over de weigering van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om een ontheffing te verlenen aan appellant voor het onder zich hebben van Vuursalamanders (Salamandra, salamandra). De zaak werd behandeld op 8 januari 2001, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus en de verweerder door mr. J. C. Bootsma, ambtenaar ten departemente.

De appellant betoogde dat de vuursalamanders, waarop zijn aanvraag betrekking had, niet konden worden gerekend tot een in Nederland in het wild voorkomende diersoort, omdat zij van oorsprong afkomstig waren uit het westelijke Mediterrane gebied. De Afdeling oordeelde echter dat de vuursalamander wel degelijk een in Nederland in het wild voorkomende diersoort is en dat de wet de mogelijkheid biedt om bij algemene maatregel van bestuur bepaalde (onder)soorten aan te wijzen als beschermde diersoorten, ook al komen deze niet in het wild voor in Nederland.

De Afdeling concludeerde dat het verbod op het onder zich hebben van beschermde diersoorten gerechtvaardigd is ter bescherming van de vuursalamander, ondanks dat dit een beletsel kan vormen voor het vrije handelsverkeer. De Afdeling oordeelde dat de Staatssecretaris de weigering van de ontheffing terecht had gehandhaafd en dat het beroep van appellant ongegrond was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Natuurbeschermingswet en de bescherming van inheemse diersoorten, waarbij de wetgeving ook ruimte biedt voor de bescherming van (onder)soorten die niet in Nederland in het wild voorkomen.

Uitspraak

200001109/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 1999 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om ontheffing op grond van artikel 25 van de Natuurbeschermingswet voor het onder zich hebben van Vuursalamanders (Salamandra, salamandra).
Bij besluit van 25 februari 2000, kenmerk 99.5.0233, heeft verweerder de hiertegen ingediende bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 februari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2000, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 september 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. C. Bootsma, ambtenaar ten departemente,
zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Natuurbeschermingswet (hierna: de wet) kan bij algemene maatregel van bestuur een in Nederland in het wild voorkomende diersoort worden aangewezen als beschermde diersoort. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit van 3 december 1997, Stb. 680, houdende aanwijzing van beschermde inheemse dier- en plantensoorten (Besluit inheemse dier- en plantensoorten), zoals gewijzigd bij het Besluit van 9 september 1998, Stb. 564 (hierna: het Besluit), worden als beschermde diersoort in de zin van de wet voor het gehele land aangewezen: Salamanders, alle soorten - Caudata.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de wet, voor zover thans van belang, is het verboden een dier, behorende tot een beschermde diersoort, onder zich te hebben, te vervoeren, of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de wet, voor zover thans van belang, kan door of vanwege de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ontheffing worden verleend van de verbodsbepalingen, genoemd in artikel 24.
2.2. Appellant betoogt dat de (onder)soorten vuursalamanders, waarop zijn aanvraag betrekking heeft, van oorsprong afkomstig zijn uit het westelijke Mediterrane gebied en verkregen zijn uit collecties van herpetologen uit Engeland en Duitsland. Naar zijn mening kunnen de desbetreffende soorten en ondersoorten niet worden gerekend tot “een in Nederland in het wild voorkomende diersoort” als bedoeld in de wet.
2.2.1. Vast staat dat de vuursalamander een in Nederland in het wild voorkomende diersoort is.
2.2.2. Naar het oordeel van de Afdeling biedt artikel 22, aanhef en onder b, van de wet de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een bepaalde in Nederland in het wild voorkomende diersoort als beschermde diersoort aan te wijzen. Dit brengt mee dat bij algemene maatregel van bestuur mede (onder)soorten binnen de desbetreffende diersoort kunnen worden aangewezen die niet in Nederland in het wild voorkomen. De wet noch de parlementaire geschiedenis daarvan biedt steun voor de beperkte uitleg van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, die appellant voorstaat.
2.2.3. Anders dan appellant kennelijk meent, brengt het feit dat geen van de in zijn aanvraag genoemde (onder)soorten vuursalamanders is vermeld in een van de bijlagen van de EG-richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) niet mee dat deze (onder)soorten niet onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet vallen. Immers de Habitatrichtlijn verzet zich niet tegen het beschermen door Nederland van een andere soort dan vermeld in de bijlagen.
2.2.4. Weliswaar betekent het verbod een beletsel voor het vrije handelsverkeer als bedoeld in artikel 28 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, maar in dit geval is zulks gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van de diersoort vuursalamander. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld omtrent het ontbreken van de mogelijkheid het grote aantal (onder)soorten op passende wijze van elkaar te onderscheiden.
2.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verbod dat is neergelegd in artikel 24, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 22, aanhef en onder b, van de wet en artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit, terecht toegepast op de aanvraag van appellant. Hetgeen appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit, waarbij verweerder de weigering van de gevraagde ontheffing ingevolge artikel 25, eerste lid, van de wet heeft gehandhaafd, in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
12.