ECLI:NL:RVS:2002:AE2834

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103171/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken inzake tegemoetkoming schade door extreem zware regenval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen, die op 11 mei 2001 een beroep van appellanten gegrond verklaarde voor zover dit gericht was tegen de terugvordering van een tegemoetkoming die eerder was toegekend op basis van de Regeling tegemoetkoming schade bij de tweede extreem zware regenval in 1998. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had op 17 juni 1999 een tegemoetkoming toegekend, maar later, op 12 april 2000, het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en aangekondigd dat een bedrag van ƒ 670,80/€ 304,310 zou worden teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij onder andere betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hun omzetschade niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kwam en dat er geen sprake was van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 mei 2002 behandeld. In de overwegingen werd ingegaan op de relevante wetgeving, waaronder de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en ongevallen. De Afdeling oordeelde dat de wetgever uitdrukkelijk had uitgesloten dat omzetschade voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, omdat dit wordt beschouwd als een normaal ondernemingsrisico. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen (ondubbelzinnige) toezegging was gedaan door de Staatssecretaris over een tegemoetkoming in de schade door het stilliggen van de activiteiten van appellanten.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, door de voorzitter en de leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van een ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200103171/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 11 mei 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) aan appellanten op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij de tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: de Regeling) een tegemoetkoming toegekend.
Bij besluit van 12 april 2000 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat het bedrag aan teveel uitbetaalde tegemoetkoming ad ƒ 670,80/€ 304,310 nog zal worden teruggevorderd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover dit was gericht tegen de terugvordering, de bestreden beslissing op bezwaar op dat punt vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. drs. J.A. van 't Slot, gemachtigde, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door
mr. M.C. van der Haar, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en ongevallen (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de aldaar genoemde categorieën van schaden en kosten, voor zover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat, met uitzondering van schade die het gevolg is van gederfde omzet, andere schade- en kostencategorieën dan de in het eerste lid genoemde voor een tegemoetkoming in aanmerking komen.
De Wet is van toepassing verklaard op de schade en kosten die zijn ontstaan als gevolg van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998.
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de door appellanten gestelde omzetschade op grond van de Wet en de daarop gebaseerde Regeling niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Voorts wordt in hoger beroep bestreden het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel.
2.3. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 14 november 2001 inzake nr. 200101453/1 (aangehecht) heeft geoordeeld, is een tegemoetkoming in schade die het gevolg is van gederfde omzet door de wetgever uitdrukkelijk uitgesloten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze vorm van schade voor eigen rekening blijft, omdat het wordt geacht tot het normale ondernemingsrisico te behoren (onder andere EK, 1997-1998, 25 159, nr. 140b, blz. 5). De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de door appellanten gestelde omzetschade op grond van de Wet noch op grond van de Regeling voor vergoeding in aanmerking komt.
2.3.1. Niet is gebleken dat namens de Staatssecretaris een (ondubbelzinnige) toezegging is gedaan dat een tegemoetkoming in de schade door het stilliggen van de activiteiten zal worden toegekend. Reeds hierom heeft de rechtbank met recht geoordeeld dat geen sprake is van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
229-408.