200102126/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de raad van de gemeente Barneveld,
2. [appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 maart 2001 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Barneveld.
Bij besluit van 15 december 1998 heeft de raad van de gemeente Barneveld (hierna: de raad) een verzoek van [appellanten sub 2] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen.
Bij besluit van 25 mei 1999 heeft de raad het daartegen door [appellanten sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften bij de gemeenteraad van 27 april 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 maart 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant sub 1 bij brief van 26 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 1 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 november 2001 heeft appellant sub 1 een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 23 november 2001 hebben appellanten
sub 2 daarop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. R.C.F. Stolk, Hoofd afdeling Ruimtelijke Ordening van de gemeente, is verschenen. Appellanten sub 2 zijn niet verschenen.
2.1. Appellanten sub 2 zijn sedert 1989 eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats].
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft appellant sub 1 het verzoek van appellanten sub 2, om vergoeding van de schade die zij stellen te lijden ten gevolge van het op 7 november 1997 in rechte onaantastbaar geworden bestemmingsplan “Harselaarseweg/Nijkerkerweg”, afgewezen. Ingevolge dat bestemmingsplan hebben de gronden van en rondom het perceel, waarop voorheen een agrarische bestemming rustte, de bestemming “Bedrijven” en “Erf bij bedrijven”.
2.3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vragen of appellanten sub 2 door de bestemmingswijziging in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren, waardoor zij schade lijden, en, zo ja, of de schade redelijkerwijs ten laste van appellanten sub 2 behoort te blijven.
2.4. Het antwoord op eerstgenoemde vragen zal de Afdeling in het midden laten. Appellanten sub 2 hebben het perceel in 1989 gekocht op de voorwaarde dat zij geen bezwaar zouden maken tegen een industriebestemming van de omliggende grond. In een brief van 8 september 1992 hebben appellanten sub 2 voorts verzocht om medewerking van gemeentewege voor de bouw van een bedrijfspand op hun perceel. Appellanten sub 2 hebben in die brief te kennen gegeven dat zij het perceel hebben gekocht in de verwachting dat de hoek Harselaarseweg/Nijkerkerweg in de toekomst industrieterrein wordt, zoals ook in de Structuurschets 1991 was aangegeven. Zoals in het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, dat de motivering van het besluit op bezwaar bevat, ook is aangeven hebben appellanten sub 2 ten tijde van de aankoop van het perceel derhalve rekening gehouden, althans, kunnen houden met de kans dat op de gronden van en rondom het perceel een bedrijfsbestemming zou komen te rusten. De beweerdelijk geleden schade was voor appellanten sub 2 derhalve voorzienbaar. Reeds om die reden heeft appellant sub 1 de gestelde schade ten laste van appellanten sub 2 kunnen laten. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep van appellant sub 1 is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellanten sub 2 alsnog ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep van appellanten sub 2 ongegrond is.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellant sub 1 gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 2 ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 maart 2001, reg. nr. 99/1234;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002