ECLI:NL:RVS:2002:AE2818

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102524/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • A. Kosto
  • J.A.M. van Angeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage voor aanpassing effluentleiding door de Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. De rechtbank had op 20 april 2001 geoordeeld dat de afwijzing van een verzoek om een bijdrage voor de aanpassing van een effluentleiding door de minister onterecht was. Het dagelijks bestuur van het zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden had in 1998 een verzoek ingediend voor een bijdrage op basis van de Deltawet, maar dit was door de minister afgewezen. De staatssecretaris had het bezwaar van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De Raad van State heeft de zaak op 22 april 2002 behandeld. De centrale vraag was of de aanpassing van de effluentleiding, die noodzakelijk was geworden door werkzaamheden aan de dijk, moest worden beschouwd als een voorziening ter aanpassing van een bestaand waterstaatswerk. De Raad oordeelde dat de effluentleiding niet alleen diende voor de afvoer van gezuiverd afvalwater, maar ook voor de afvoer van regenwater naar de rivier de Merwede. Hierdoor moest de leiding als een waterstaatswerk worden aangemerkt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat de minister de afwijzing van de aanvraag ten onrechte had gehandhaafd. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van het dagelijks bestuur, dat een bedrag van € 322,00 aan rechtsbijstand had gemaakt. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 mei 2002.

Uitspraak

200102524/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 20 april 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden, gevestigd te Dordrecht
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 december 1998 heeft appellant (hierna: de minister) een verzoek van het dagelijks bestuur van het zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden (hierna: het dagelijks bestuur) om een bijdrage, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Deltawet, afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door het dagelijks bestuur gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door het dagelijks bestuur ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief van 17 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2002, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Putters en F.J. van Vliet, ambtenaren ten departemente, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. W.L. Bos, advocaat te Dordrecht, en ing. P. de Haan, medewerker van het zuiveringsschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder II, sub d, van de Deltawet worden ter beveiliging van het land tegen hoge stormvloeden werken uitgevoerd tot versterking van de hoogwaterkering langs de Rotterdamsche Waterweg en daarmede in open verbinding staande wateren.
In artikel 3, tweede lid, is bepaald dat, indien als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken voorzieningen moeten worden getroffen ter aanpassing van bestaande waterstaatswerken of nieuwe vervangende werken tot stand moeten worden gebracht, dit geschiedt door de beheerders dan wel door degenen, die daartoe uit anderen hoofde verplicht zijn.
Ingevolge artikel 5, derde lid, wordt aan degene, die verplicht is tot uitvoering van werken of voorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, op aanvraag een bijdrage ten laste van het Rijk van 100 pct. in de kosten van uitvoering toegekend.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister een verzoek van het dagelijks bestuur afgewezen om een bijdrage, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Deltawet, ten behoeve van aanpassing van een effluentleiding van de afvalwaterzuiveringsinstallatie te Sliedrecht. De leiding loopt door een versterkte rivierdijk, in de zin van artikel 1 van de Deltawet, die onder beheer staat van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden.
2.3. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de aanpassing van de leiding - die noodzakelijk is geworden als gevolg van werkzaamheden aan de dijk - moet worden beschouwd als een voorziening ter aanpassing van een bestaand waterstaatswerk in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Deltawet.
2.4. Weliswaar heeft de rechtbank miskend dat bij de beantwoording van deze vraag niet kan worden voorbijgegaan aan de daarmee samenhangende vraag of de effluentleiding zelf kan worden aangemerkt als een waterstaatswerk, maar dat laat onverlet dat zij tot het juiste oordeel is gekomen dat de minister de afwijzing van de aanvraag van het dagelijks bestuur in bezwaar ten onrechte heeft gehandhaafd.
Gebleken is dat de effluentleiding niet slechts dient voor de afvoer van, door de afvalwaterzuiveringsinstallatie gezuiverd, afvalwater, maar ook - en zelfs in overwegende mate - een functie heeft voor de afvoer van regenwater, dat op verharde oppervlakken valt, naar groot oppervlaktewater, te weten de rivier de Merwede. Reeds gelet op die waterkwantiteitsfunctie moet de leiding in dit geval als een waterstaatswerk worden aangemerkt.
De minister kan niet worden gevolgd in het betoog dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Deltawet (TK, 1968-1969, 7 173, nr. 6, p. 8) moet worden afgeleid dat het dagelijks bestuur niet voor een rijksbijdrage ten behoeve van de aanpassing van de effluentleiding in aanmerking komt. Niet alleen kan uit de desbetreffende passage niet worden opgemaakt dat bij verlegging van leidingen volgens de wetgever in het geheel geen plaats is voor een toekenning op de voet van artikel 5, derde lid, gelezen in samenhang met in artikel 3, tweede lid, van de Deltawet, maar bovendien blijkt niet dat hij daar ook het oog heeft gehad op de situatie dat, zoals in het voorliggende geval, de leiding op zichzelf reeds als een waterstaatswerk moet worden beschouwd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister van Verkeer en Waterstaat in de door dagelijks bestuur van het zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan het zuiveringsschap te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
282.