ECLI:NL:RVS:2002:AE2816

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200005470/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vrijstelling bestemmingsplan voor noodopvang asielzoekers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 oktober 2000. De zaak betreft de weigering van burgemeester en wethouders van Dirksland om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan "Bungalowpark Herkingen" voor de noodopvang van asielzoekers. Het primaire besluit tot weigering dateert van 30 januari 1995, waarna een reeks van juridische stappen volgde, waaronder een uitspraak van de rechtbank op 15 juli 1997 die het besluit vernietigde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak op 12 februari 1999, maar de burgemeester en wethouders bleven bij hun standpunt en verklaarden het bezwaar opnieuw ongegrond in een besluit van 6 oktober 1999.

De Afdeling heeft de zaak op 21 maart 2002 behandeld, waarbij zowel de appellante als de vertegenwoordigers van de burgemeester en wethouders aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de overwegingen in het bestreden besluit voldoende aanknopingspunten bieden om de weigering van de gevraagde vrijstelling te handhaven. De Afdeling stelde vast dat het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) al in oktober 1994 had aangegeven geen tijdelijke opvang in Herkingen te willen, wat de weigering van de vrijstelling rechtvaardigde. De Afdeling verwierp de argumenten van appellante dat de burgemeester en wethouders een andere grond voor de weigering hadden ingeroepen dan in het primaire besluit, en oordeelde dat dit niet in strijd was met het fair play beginsel.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200005470/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 oktober 2000 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Dirksland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 1995 (hierna: het primaire besluit) hebben burgemeester en wethouders van Dirksland (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan [appellante] voor de periode van 1 november 1994 tot 1 mei 1995 vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen van het bestemmingsplan “Bungalowpark Herkingen” om een aantal vakantiewoningen in het bungalowpark “Herkingen-West” te gebruiken voor de noodopvang van asielzoekers.
Bij besluit van 23 januari 1996 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 1997, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Bij uitspraak van 12 februari 1999 heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 1997 bevestigd.
Bij besluit van 6 oktober 1999 (hierna: het bestreden besluit) hebben burgemeester en wethouders het tegen hun besluit van 30 januari 1995 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 oktober 2000, verzonden op 16 oktober 2000, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 november 2000, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2002, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. U.T. Hoekstra, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de overwegingen in het bestreden besluit voldoende aanknopingspunten bieden om dit besluit in die zin te verstaan dat daarbij tot handhaving van de weigering van de gevraagde vrijstelling is besloten, omdat het Centraal Orgaan Asielzoekers te Rijswijk (hierna: het COA) reeds in oktober 1994 had aangegeven af te zien van tijdelijke opvang van asielzoekers in Herkingen en in een dergelijke situatie niet valt in te zien welk redelijk doel gediend was met het verlenen van die vrijstelling. Hetgeen appellante in dit verband heeft betoogd, treft geen doel.
2.2. Aangezien de rechtbank het besluit van 23 januari 1996 bij haar uitspraak van 15 juli 1997 heeft vernietigd en deze uitspraak door de Afdeling is bevestigd, waren burgemeester en wethouders gehouden om met inachtneming daarvan opnieuw op het ingediende bezwaar te beslissen.
2.3. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt op grondslag van het bezwaarschrift een heroverweging plaats van het bestreden besluit. Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit, indien de heroverweging daartoe aanleiding geeft. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft daarbij als uitgangspunt te gelden dat de beslissing op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar en de te dien tijde geldende rechts- en beleidsregels. Er bestaat geen aanleiding om na de vernietiging van een beslissing op bezwaar op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 8 augustus 2000, no. 199901201/1 en 200002212/1, gepubliceerd in JM 2001/10.
2.4. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders in het bestreden besluit ten onrechte een andere grond hebben ingeroepen om tot weigering van de vrijstelling te komen dan neergelegd in het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het vernietigde besluit van 23 januari 1996. Zij heeft tevens betoogd dat dit in strijd is met het fair play beginsel.
2.5. De Afdeling deelt niet de zienswijze van appellante. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb staat er in beginsel niet aan in de weg dat na heroverweging tot handhaving van een weigering wordt gekomen op een andere grond dan die waarop het primaire besluit steunt. Ook niet indien, zoals thans het geval is, na een vernietiging opnieuw op het ingediende bezwaar wordt beslist en in dat kader opnieuw een heroverweging plaatsvindt van het primaire besluit. Van schending van het fair play beginsel kan niet gesproken worden. Daarbij tekent de Afdeling nog aan dat burgemeester en wethouders bij het opnieuw beslissen op het bezwaar de brief van de landsadvocaat van 31 oktober 1997 in hun overwegingen hebben betrokken. In deze brief, die namens het COA is uitgegaan, is aangegeven dat het hoofdargument voor het COA om destijds van de noodopvanglocatie Herkingen-West af te zien was gelegen in het feit dat appellante niet in staat was gebleken de vereiste vergunningen en vrijstellingen te verkrijgen voor de datum waarop de beoogde opvang moest ingaan, namelijk 1 november 1995 (lees: 1 november 1994).
2.6. Evenals de rechtbank acht de Afdeling het aannemelijk dat, gelet op meergenoemde brief van de landsadvocaat en in aanmerking genomen de daarmee in lijn liggende verwijzingen van burgemeester en wethouders naar passages uit het bezwaar- en beroepschrift van appellante, het COA vanwege de gang van zaken met betrekking tot in elk geval het aanvankelijk uitblijven van besluitvorming omtrent het in geding zijnde verzoek om vrijstelling voor 1 november 1994, reeds in oktober 1994 heeft afgezien van tijdelijke plaatsing van asielzoekers in Herkingen. De rechtbank heeft in dit verband terecht en op juiste gronden geoordeeld dat geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de brief van […] van 15 juni 1999. Ook hetgeen appellante in dit verband heeft betoogd, treft derhalve geen doel.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
224.