ECLI:NL:RVS:2002:AE2793

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103592/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang bij illegale bouw zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem, die op 16 mei 2001 een beroep ongegrond verklaarde. Appellanten, eigenaren van een recreatiewoonverblijf, waren door burgemeester en wethouders van Ede aangeschreven om een illegaal gebouwde berging te slopen. Dit besluit volgde op een eerdere aanzegging van bestuursdwang van 26 september 2000. De burgemeester en wethouders verklaarden het bezwaar van appellanten ongegrond op 26 februari 2001. De president van de rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de berging was gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning, waardoor de burgemeester en wethouders bevoegd waren om handhavend op te treden. De Raad stelde vast dat er geen concreet zicht op legalisatie was, aangezien het bestemmingsplan "Natuurgebied Veluwe" geen vrijstellingen toestond voor de illegale berging. De appellanten konden niet aantonen dat er elders op het recreatieterrein wel bergingen werden toegestaan of gedoogd, en hun beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen. Ook de stelling dat er onvoldoende ruimte was om tuinspullen op te bergen, werd niet als een bijzonder geval erkend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de president en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 mei 2002, waarbij de Raad in naam der Koningin recht deed.

Uitspraak

200103592/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 16 mei 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Ede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ede (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om de blokhut/berging bij het recreatiewoonverblijf op het perceel [locatie 1] te [plaats], nader bekend als kavel […], kadastraal bekend gemeente Lunteren, sectie […], nr. […], […] en […] (hierna: het perceel) zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen een termijn van uiterlijk zes weken na dagtekening van het besluit te slopen.
Bij besluit van 26 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 30 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 mei 2001, verzonden op 12 juni 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.G.H. Rijkse, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de berging is gebouwd zonder de daarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.3. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisatie.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Natuurgebied Veluwe” rust op het perceel de bestemming “Verblijfsrecreatie”.
Ingevolge artikel 9, derde lid, onder b, van de bij dit plan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, zijn vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen niet toegestaan. Het oppervlak van een recreatiewoonverblijf mag ten hoogste 75 m2 bedragen
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, van de voorschriften wordt onder een recreatiewoonverblijf, voor zover hier van belang, verstaan een permanent aanwezig gebouw of bouwsel op wielen groter dan 45 m2.
Nu het chalet van appellanten een oppervlak van 70 m2 heeft, moet het worden aangemerkt als een recreatiewoonverblijf en is een vrijstaande berging niet toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen vrijstellingsmogelijkheden. De president heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat van een concreet zicht op legalisatie geen sprake is.
2.4. Ook het door appellanten gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Niet gebleken is dat burgemeester en wethouders elders op het recreatieterrein wel bergingen bij recreatiewoonverblijven toestaan dan wel zouden gedogen.
2.5. Dat, zoals appellanten betogen, de tuinspullen niet binnen kunnen worden opgeborgen, levert evenmin een bijzonder geval op, op grond waarvan burgemeester en wethouders hadden moeten afzien van handhaving.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
58-398.