ECLI:NL:RVS:2002:AE2771

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105720/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • R.P. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de plaatsing van een pand op de gemeentelijke monumentenlijst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van burgemeester en wethouders van Deventer om een pand op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. De plaatsing vond plaats op 8 februari 2000, waarna de burgemeester en wethouders op 22 september 2000 het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarden. De rechtbank te Zwolle verklaarde op 10 oktober 2001 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in januari 2002.

Tijdens de zitting op 26 april 2002 was de appellant niet aanwezig, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door hun ambtenaren. De appellant betoogde in zijn enige grief dat het pand niet of nauwelijks van monumentale waarde is, en dat de plaatsing op de lijst niet gerechtvaardigd is gezien het nadeel dat hij hierdoor ondervindt. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen en dat het betoog van de appellant niet kon slagen, aangezien hij zijn mening over de monumentale waarde niet eerder in de procedure had ingebracht.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2002.

Uitspraak

200105720/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 10 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: burgemeester en wethouders) het pand aan de [locatie] te [plaats] op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
Bij besluit van 22 september 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier en J.L.M. van de Laar, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellant heeft zich - met schriftelijke kennisgeving daarvan - niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Eerst in hoger beroep betoogt appellant in zijn enige grief dat het pand niet of nauwelijks van monumentale waarde is en derhalve plaatsing op de lijst in verband met het daaruit voor hem voortvloeiende nadeel niet is gerechtvaardigd. Met dit betoog hebben burgemeester en wethouders in hun besluitvorming - en de rechtbank - derhalve geen rekening kunnen houden. Aangezien niet valt in te zien waarom appellant zijn mening over de monumentale waarde, dat bovendien niet deskundig is onderbouwd, niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen, kan dit betoog in hoger beroep niet slagen. De rechtbank is op goede gronden tot een juist oordeel gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Hoogenboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
119.