ECLI:NL:RVS:2002:AE2556

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102069/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor appartementencomplex in Velp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 15 maart 2001. De zaak betreft de bouwvergunning die op 29 februari 2000 door burgemeester en wethouders van Rheden is verleend voor een appartementencomplex met zes woningen aan de Pinkenbergseweg te Velp. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 11 juli 2000. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing op 15 maart 2001 eveneens ongegrond verklaard.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de zaak op 11 april 2002 ter zitting is behandeld. De appellant was zelf aanwezig, terwijl de burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door G.H. Voerman. Ook was de partij die de bouwvergunning had aangevraagd aanwezig. De kern van het geschil draait om de vraag of het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening van de gemeente Rheden, die het verbiedt om gebouwen met meer dan drie bouwlagen op te richten.

De Raad van State heeft overwogen dat er voor het bouwperceel geen bestemmingsplan geldt en dat de bouwverordening van toepassing is. De appellant betoogde dat het bouwplan vier bouwlagen omvat, wat in strijd zou zijn met de bouwverordening. De Raad van State heeft echter vastgesteld dat de bouwtekeningen aantonen dat er sprake is van ruimtes onder een schuin aflopend dak, die niet voldoen aan de definitie van een bouwlaag zoals vastgelegd in de bouwverordening. Hierdoor is het betoog van de appellant verworpen.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 15 mei 2002.

Uitspraak

200102069/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 15 maart 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Rheden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Rheden (hierna: burgemeester en wethouders) aan [partij] bouwvergunning verleend voor een appartementencomplex met zes woningen aan de Pinkenbergseweg te Velp (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften van 21 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 maart 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 oktober 2001 heeft [partij] een memorie ingediend. Bij brief van 12 november 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.H. Voerman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij] in persoon.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat voor het bouwperceel geen bestemmingsplan geldt. Ingevolge artikel 2.5.2A, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Rheden (hierna: de bouwverordening) is het verboden gebouwen in meer dan drie bouwlagen op te richten. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en eerste lid, van de bouwverordening wordt onder ‘bouwlaag’ verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan - in strijd met vermeld artikel 2.5.2A, eerste lid - voorziet in vier bouwlagen. Dit betoog faalt. Uit de van de verleende bouwvergunning deeluitmakende bouwtekeningen blijkt dat sprake is van ruimtes onder een schuin aflopend dak, die voor een aanzienlijk gedeelte niet voorzien zijn van doorlopende vloeren dan wel balklagen en in zoverre onderdeel vormen van de derde bouwlaag. Reeds omdat er geen sprake is van doorlopende vloeren dan wel balklagen, betreft het geen bouwlaag in hiervoor omschreven zin. Verder staat, anders dan appellant veronderstelt, de aanduiding op de bouwtekening van een ruimte als zolder eraan in de weg die als verblijfsruimte aan te merken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Meer w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002
27-406.