ECLI:NL:RVS:2002:AE2546

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105983/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand

Op 15 mei 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand, dat door de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam was afgewezen. Het oorspronkelijke besluit tot afwijzing dateert van 16 november 1999, waarna de appellant in beroep ging. De raad verklaarde het beroep ongegrond op 10 juli 2000. De rechtbank te Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant op 24 oktober 2001 niet-ontvankelijk. Hierop volgde het hoger beroep, dat op 5 december 2001 bij de Raad van State werd ingediend.

Tijdens de zitting op 2 mei 2002 heeft de Afdeling de zaak behandeld. De appellant heeft zich beperkt tot beroepsgronden die niet door de rechtbank zijn behandeld, en heeft de gronden waarop de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaarde niet bestreden. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2002. De betrokken rechters bij deze uitspraak waren R.W.L. Loeb als voorzitter, en M.G.J. Parkins-de Vin en J.A.W. Scholten-Hinloopen. De uitspraak werd in tegenwoordigheid van ambtenaar van Staat M.E.E. Wolff vastgesteld.

Uitspraak

200105983/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 24 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam een verzoek van appellante om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar en beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 24 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Laan, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft uitsluitend beroepsgronden aangevoerd over aspecten van de zaak, waarover de rechtbank zich niet heeft uitgesproken. De gronden waarop zij het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft appellant niet bestreden.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002
238.