200102062/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 21 maart 2001 in het geding tussen:
de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bij besluit van 10 november 1997 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) legalisatie geweigerd van een Ghanese verklaring van ongehuwd-zijn.
Bij besluit van 25 mei 1999 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 maart 2001, op diezelfde dag verzonden, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2001.
Deze faxberichten zijn aangehecht.
Bij brief van 5 september 2001 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht te bepalen dat appellante geen kennis kan nemen van stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in Ghana verrichte verificatie-onderzoek.
Op 12 september 2001 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Op 26 september 2001 heeft appellante toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2002, waar appellante in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S.S. Jangali, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Geraedts en mr. A.R. Nuiten, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. De minister heeft de legalisatie van de ongehuwdverklaring geweigerd, omdat met betrekking tot legalisatie van documenten uit onder meer Ghana volgens het gevoerde beleid op de aanvrager de last rust om de in beginsel aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten door middel van ondersteunende objectieve bronnen weg te nemen en dat niet is gebeurd. De Afdeling stelt voorop, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2000, in zaak nr. 199900131/01, JB 2000/165, JV 2000/116 en AB 2000, 305), dat er geen grond is voor het oordeel dat de minister dat beleid niet mag voeren.
2.2. Appellante is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich, gelet op de uitkomsten van het verificatie-onderzoek, terecht op het standpunt stelt dat sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van de ter legalisatie aangeboden ongehuwdverklaring.
Zij voert daartoe aan dat uit de afgelegde verklaringen niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een rechtsgeldig tot stand gekomen huwelijk naar Ghanees gewoonterecht - een zogenoemd ‘’customary marriage’’ - tussen haar en [belanghebbende]. Appellante is voorts van mening dat het door de minister uitgevoerde onderzoek volledig noch zorgvuldig is geweest en dat het besluit een draagkrachtige motivering ontbeert, hetgeen de rechtbank eveneens heeft miskend.
2.3. Het betoog van appellante slaagt niet. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanwezige twijfel aan de juistheid van de ongehuwdverklaring niet is weggenomen. Tijdens het verificatie-onderzoek zijn door naaste familieleden van appellante verklaringen afgelegd die wijzen op het mogelijk nog bestaan van een huwelijk ten tijde van het afleggen van de ter legalisatie aangeboden verklaring. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 juni 2001 (zaaknr. 200003274/01, gepubliceerd in AB 2001,267 en JB 2001/194), bevestigt de Afdeling haar oordeel dat niet bepalend is of het vermeende huwelijk naar Ghanees recht rechtsgeldig tot stand is gekomen, officieel is ingeschreven in een daartoe bestemd openbaar register dan wel of het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend.
Tenslotte bestaat er geen grond voor het oordeel dat het verificatie-onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de minister het onderzoek niet heeft uitgevoerd op de door appellante in hoger beroep uiteengezette wijze.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk , Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002