ECLI:NL:RVS:2002:AE2421

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103755/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage inzake de aanwijzing van gronden onder de Wet voorkeursrecht gemeenten

Op 8 mei 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betrof een besluit van de raad van de gemeente Leiderdorp, waarbij gronden werden aangewezen waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is. Het proces begon met een voorstel van burgemeester en wethouders van Leiderdorp op 31 augustus 1999, waarna de raad op 13 oktober 1999 het voorstel heeft aangenomen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de raad verklaarde het bezwaar ongegrond in een vergadering op 21 februari 2000.

De rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde op 12 juni 2001 het beroep van appellant ongegrond. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 juli 2001 is ingekomen. Tijdens de zitting op 18 maart 2002 werd duidelijk dat er op 12 februari 2002 een nieuw aanwijzingsbesluit was genomen door de raad, waardoor appellant geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

In de beslissing werd tevens bepaald dat het griffierecht dat door appellant was betaald voor de behandeling van het hoger beroep, terugbetaald moest worden door de Secretaris van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2002.

Uitspraak

200103755/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Leiderdorp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders van Leiderdorp aan de raad van de gemeente Leiderdorp (hierna: de raad) een voorstel gedaan met betrekking tot de aanwijzing van gronden waarop de artikelen 10-24, alsmede de artikelen 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) van toepassing zijn.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt bij burgemeester en wethouders.
Bij besluit van 13 oktober 1999 heeft de raad overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders de gronden aangewezen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 1999 wordt ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit van 13 oktober 1999.
Bij brief van 23 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders appellant bericht dat de raad in zijn vergadering van 21 februari 2000 het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften van 20 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juni 2001, verzonden op 19 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 januari 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2002, waar appellant in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Spijker, advocaat te Leiden, vergezeld van J. Borst, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is gebleken dat op 12 februari 2002 het ontwerp structuurplan W4, gemeente Leiderdorp is vastgesteld en dat door de raad naar aanleiding daarvan in het kader van de Wvg een nieuw aanwijzingsbesluit is genomen met betrekking tot de desbetreffende gronden. Gesteld noch gebleken is dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het aanwijzingsbesluit van 13 oktober 1999, dan wel de handhaving ervan bij besluit van 23 februari 2000. Het vorenstaande kan tot geen andere gevolgtrekking leiden dan dat appellant geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep moet derhalve vanwege het ontbreken van het vereiste procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
91-367.