ECLI:NL:RVS:2002:AE2420

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103831/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering legalisatie geboortebewijs en ongehuwdverklaring door Minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's Gravenhage, die op 29 juni 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had legalisatie gevraagd van een geboortebewijs en een verklaring van ongehuwd zijn, welke door de Minister van Buitenlandse Zaken was geweigerd. De weigering was gebaseerd op twijfels over de juistheid van de documenten uit Ghana, die de appellant niet kon weerleggen met objectieve bronnen. De rechtbank oordeelde dat de minister de weigering om het geboortebewijs te legaliseren op de juiste gronden had gehandhaafd. De appellant had geprobeerd de juistheid van de gegevens aan te tonen, maar de rechtbank vond dat hij hierin niet geslaagd was. De minister had geen reden om de twijfels over de geboorteverklaring te negeren, vooral gezien de inconsistenties in de geboortedata die in de registers van de scholen waren aangetroffen. Ook de verklaringen van familieleden en het overgelegde doopbewijs werden niet als voldoende objectieve bronnen beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de ongehuwdverklaring te legaliseren ook terecht was, omdat de juistheid van de persoons- en afstammingsgegevens niet kon worden vastgesteld aan de hand van een gelegaliseerd geboortebewijs. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200103831/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's Gravenhage van 29 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
De Minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 1999 is appellant namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) legalisatie geweigerd van een door hem overgelegd geboortebewijs en een verklaring van ongehuwd zijn.
Bij besluit van 27 juni 2000 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 juni 2001, verzonden op 3 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij tevens op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht om ten aanzien van een aantal stukken, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in Accra verrichte verificatie-onderzoek, toe te staan dat appellant daarvan geen althans gedeeltelijk geen kennis kan nemen. Op 10 december 2001 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat het verzoek gerechtvaardigd is. Op 17 december 2001 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.G. Evers, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. C.H. Abbas, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd, omdat met betrekking tot documenten uit Ghana volgens het terzake gevoerde beleid wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud ervan en appellant die twijfel niet door middel van verwijzing naar objectieve bronnen heeft weggenomen.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij er wel in geslaagd is om de juistheid van de in de geboorteakte vermelde gegevens aan te tonen.
2.3. Dit betoog faalt. Gelet op de verslagen van de verificatie-onderzoeken, de overige stukken en het verhandelde ter zitting, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister de weigering om het geboortebewijs te legaliseren niet op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen mocht handhaven.
Met name heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister de in beginsel aanwezige twijfel aan de juistheid van de geboorteverklaring niet met gegevens uit objectieve bron door appellant weggenomen heeft hoeven achten. In de registers van de door appellant bezochte scholen zijn van elkaar afwijkende geboortedata gevonden. Met het overleggen van een opgave van gegevens van 10 mei 2000 van de Effiduase Methodist Primary School heeft appellant niet de twijfel weggenomen, die daardoor is blijven bestaan. Ditzelfde geldt voor de overgelegde verklaringen van familieleden, waarin de juistheid van de in het geboortebewijs vermelde geboortedatum wordt bevestigd. Dergelijke verklaringen heeft de minister, als niet afkomstig uit objectieve, onafhankelijke bron, niet de betekenis hoeven toekennen die appellant daaraan kennelijk gehecht wilde zien. Ook aan het overgelegde doopbewijs heeft de minister geen doorslaggevende betekenis hoeven hechten. De rechtbank heeft het beroep tegen de weigering het geboortebewijs te legaliseren terecht niet gegrond geacht.
2.4. Legalisatie van de ongehuwdverklaring is mede geweigerd, omdat de juistheid van de persoons- en afstammingsgegevens niet kon worden vastgesteld aan de hand van een na verificatie gelegaliseerd geboortebewijs. Eerder (uitspraak van 24 april 2001 in zaak no. 20000554/01, vermeld in Abkort 2001, 331) heeft de Afdeling het aldus toegepaste uitgangspunt niet rechtens onjuist geacht. Er is geen grond daarover thans anders te oordelen. Gelet hierop, heeft de rechtbank het beroep tegen de weigering om deze verklaring te legaliseren terecht niet gegrond geacht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
242-391.